ECLI:NL:RBMNE:2020:1507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL19.2630
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake erfrecht en verdeling van de nalatenschap van ouders

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het erfrecht, zijn drie broers en zussen betrokken bij de verdeling van de nalatenschap van hun overleden ouders. De vader overleed in 2009 en de moeder in 2016, en de kinderen hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. De procedure is gestart door de eiseres, die de rechter vraagt om de verdeling van de nalatenschap vast te stellen. Door de coronamaatregelen was het niet mogelijk om een zitting te plannen, waardoor de rechtbank besloot de zaak schriftelijk te behandelen. De rechtbank behandelt verschillende geschilpunten, waaronder de verdeling van de as van de ouders, sieraden, contant geld en leningen. De rechtbank benadrukt dat de partijen de bewijslast hebben om hun claims te onderbouwen en dat er behoefte is aan meer informatie om tot een definitieve beslissing te komen. De rechtbank houdt de behandeling aan en geeft partijen vier weken de tijd om te reageren op de besproken onderwerpen.

Uitspraak

vonnis

_

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familie recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: NL19.2630
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
eiseres van de vordering,
verweerster op de tegenvordering,
hierna te noemen: [voornaam van eiseres] ,
advocaat C.T. Jaarsma,
tegen

1..[verweerder sub 1] ,

wonend in [woonplaats 2] ,
verweerder op de vordering,
eiser op de tegenvordering,
hierna te noemen: [voornaam van verweerder sub 1] ,

2..[verweerder sub 2] ,

wonend in [woonplaats 3] ,
verweerder op de vordering,
hierna te noemen: [voornaam van verweerder sub 2] ,
advocaat D. van de Lockant-Geschiere te Utrecht.

1.Inleiding

1.1.
De drie bij deze zaak betrokken personen, [voornaam van eiseres] , [voornaam van verweerder sub 2] en [voornaam van verweerder sub 1] , zijn broers en zus. Hun vader [A] is overleden in [plaatsnaam] op [overlijdensdatum 1] 2009, hun moeder [B] op [overlijdensdatum 2] 2016. De ouders waren getrouwd in gemeenschap van goederen. De kinderen zijn hun erfgenamen, ieder voor een derde deel. Zij hebben de nalatenschap(pen) zuiver aanvaard. [voornaam van eiseres] en [voornaam van verweerder sub 2] hebben [voornaam van verweerder sub 1] een beperkte boedelvolmacht gegeven.
1.2.
Het huis is inmiddels verkocht en veel dingen zijn afgehandeld, maar niet de definitieve verdeling. [voornaam van eiseres] is deze procedure begonnen om de verdeling door de rechter te laten vaststellen. [voornaam van verweerder sub 2] heeft een verweerschrift ingediend; hij is het op sommige punten met [voornaam van eiseres] eens maar op andere niet. [voornaam van verweerder sub 1] heeft niet gereageerd. Tegen hem is verstek verleend. Dat verstek kan nog gezuiverd worden (daar heeft hij een advocaat voor nodig), maar voorlopig doet hij in de procedure niet mee.
1.3.
Als gevolg van de corona-maatregelen is het op dit moment niet mogelijk een zitting te plannen. Om de zaak niet langer dan nodig is stil te laten liggen zal de rechtbank hem schriftelijk bespreken. Partijen mogen daarop reageren. Daarna zal bekeken worden of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan of dat er misschien dan weer een zitting mogelijk is. In dat geval zal dat wel een kortere zitting kunnen zijn.

2.Inleiding

2.1.
De nalatenschap van de vader is indertijd niet afgewikkeld. Het testament van vader is niet overgelegd. De rechtbank gaat ervan uit dat de testamenten gelijkluidend waren, en zodanig dat het in deze procedure voldoende is om te beslissen over de verdeling van de nalatenschap van de moeder.
2.2.
Uit de stukken blijkt dat er een hele reeks geschilpunten is. De rechtbank zal die achtereenvolgens behandelen: eerst de spullen, daarna de geldzaken. Ieder oordeel daarover is een voorlopig oordeel, gebaseerd op de nu aanwezige informatie. Partijen mogen daarop uiteraard nog reageren.
2.3.
Een punt vooraf is het beroep dat [voornaam van eiseres] en [voornaam van verweerder sub 2] allebei doen op artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.
Zij verwijten [voornaam van verweerder sub 1] en elkaar dat zij vermogensbestanddelen hebben verzwegen of verborgen gehouden.
2.4.
Artikel 3:194 BW gaat over de boedelbeschrijving waarmee een verdeling kan beginnen. Goederen die op de boedelbeschrijving staan, kunnen dus niet zoekgemaakt of verzwegen zijn. Daarnaast is het de vraag wanneer goederen als verzwegen beschouwd moeten worden. In een uitspraak over artikel 1:135 BW (dat een soortgelijke regeling bevat voor verrekenbedingen in huwelijksvoorwaarden) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de sanctie van het verbeuren van goederen pas aan de orde is nadat de verrekening heeft plaatsgevonden (Hoge Raad 4 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3475). Het ligt voor de hand om artikel 3:194 BW ook zo te lezen. Sowieso kan men niet van verzwijging spreken wanneer men nog bezig is te inventariseren wat er verdeeld moet worden. Voor een geslaagd beroep op artikel 3:194 BW moet dus in ieder geval duidelijk zijn hoe en op welk moment het bedoelde goed is opgedoken.
2.5.
In dit geval moet bovendien duidelijk zijn hoe de boedelbeschrijving tot stand gekomen is. De verzwegen goederen moeten immers opzettelijk verzwegen zijn. Als iemand niet betrokken geweest is bij de boedelbeschrijving, is het moeilijk te zien hoe hij daarbij opzettelijk iets verzwegen kan hebben.
2.6.
Waar één van partijen zich wil beroepen op artikel 3:194 BW, zal die persoon dat dus goed moeten onderbouwen. Daarbij zal in ieder geval informatie over de gang vanzaken tot aan deze procedure noodzakelijk zijn.
2.7.
Het eerste concrete geschilpunt is de
as van de ouders. De asbus van moeder is bij [voornaam van verweerder sub 1] , die van vader bij [voornaam van eiseres] . [voornaam van eiseres] vordert afgifte van de asbus van vader aan haar, zodat zij die kan bewaren en zodat de kinderen samen ‘over kunnen gaan tot het bestemmen
van de as’. [voornaam van verweerder sub 2] vordert afgifte van een deel van de as van beide ouders, zodat hij die kan plaatsen op een gedenkplek van zijn keuze.
2.8.
[voornaam van eiseres] legt niet uit waarom zij de as van moeder moet bewaren, in plaats van [voornaam van verweerder sub 1] , en waarom dat zou leiden tot een gezamenlijke beslissing over de bestemming van de as. Het uitgangspunt is inderdaad dat de kinderen daarover samen beslissen, maar hier is dat kennelijk een probleem. Vader is al ruim tien jaar dood, en zijn as heeft nog steeds geen definitieve bestemming. Dan is de meest logische oplossing om de as in drieën te delen. Tegenover de ouders is dat niet het meest respectvol, maar erover ruziën is dat nog minder. Als partijen goede argumenten hebben voor een andere oplossing, ziet de rechtbank die graag tegemoet.
2.9.
Het tweede geschilpunt is een aantal
sieraden. [voornaam van verweerder sub 2] en [voornaam van eiseres] zijn het erover eens dat er drie gouden kettingen waren, maar zij vragen daarover geen van beiden iets. Daarnaast waren er enkele ringen. Volgens [voornaam van eiseres] waren er twee gouden ringen, waarvan één brede trouwring (en een smallere helft die van haar vader was). Zij vraagt daarover echter niets. Volgens [voornaam van verweerder sub 2] heeft [voornaam van eiseres] de helft van de ring van vader; hij wil graag de andere helft van de ring van zijn vader hebben en een helft van de ring van zijn moeder. Dat zal wel over trouwringen gaan. [voornaam van eiseres] schrijft vervolgens dat zij één (hele?) ring heeft, maar dat die niet tot de nalatenschap behoort. Op de foto’s die zij heeft overgelegd is een ring te zien met een klein steentje.
2.10.
Om hierover te kunnen beslissen heeft de rechtbank behoefte aan preciezere informatie. Het gaat kennelijk om de trouwring van vader (waarvan [voornaam van eiseres] de helft heeft?), de trouwring van moeder en mogelijk een derde ring, die volgens [voornaam van eiseres] in de vrouwelijke lijn moest worden doorgegeven? Pas als de rechtbank voldoende informatie heeft om de ringen uit elkaar te houden kan daarover verder geoordeeld worden. Partijen mogen zich bovendien verder uitlaten over het standpunt van [voornaam van eiseres] dat haar ring niet tot de nalatenschap behoort, en de consequenties daarvan, en over waar de ringen op dit moment zijn.
2.11.
Het derde geschilpunt is een
doos met foto’s. Volgens [voornaam van verweerder sub 2] stond er in de woning van moeder een doos met foto's en andere persoonlijke bezittingen, die hij graag wil hebben. Volgens hem hebben [voornaam van verweerder sub 1] en [voornaam van eiseres] nu elk een deel van de inhoud van de doos. [voornaam van eiseres] ontkent dat er een doos met foto’s was. Er was wel een doos met ‘andere zaken van [voornaam van verweerder sub 1] en [voornaam van verweerder sub 2] ’, maar die wilde [voornaam van verweerder sub 2] niet komen ophalen. Ook hier heeft de rechtbank meer informatie nodig. Om te beginnen moeten [voornaam van verweerder sub 2] en [voornaam van eiseres] allebei beter specificeren wat voor doos dat was en wat erin zat, zodat duidelijk wordt of zij het over dezelfde doos hebben. Verder moeten zij allebei uitleggen wie volgens hen recht heeft op welke spullen, en waarom.
2.12.
Dan de geldzaken. Volgens [voornaam van verweerder sub 2] bewaarde moeder
contant geldin haar slaapkamer, maar bij het leeghalen van de woning werd dat geld niet aangetroffen. Volgens hem moet [voornaam van verweerder sub 1] het zich hebben toegeëigend, omdat hij de sleutel had. Hij wil dat [voornaam van verweerder sub 1] het terugstort in de nalatenschap.
2.13.
Voor de stelling dat er contant geld was, heeft [voornaam van verweerder sub 2] de bewijslast, maar omdat [voornaam van verweerder sub 1] geen verweer voert, is bewijs in dit geval niet nodig. Voorlopig kan dus worden aangenomen dat er contant geld in de slaapkamer lag. De rechtbank kan daar echter niets over beslissen, omdat volstrekt onduidelijk is hoeveel. Zelfs de orde van grootte wordt niet genoemd. Op deze manier kan de rechtbank over dit onderwerp niet oordelen.
2.14.
Dan is er een
geldleningvan moeder aan [voornaam van verweerder sub 2] . Volgens [voornaam van eiseres] gaat het om tenminste € 22.618. Volgens [voornaam van verweerder sub 2] heeft hij in totaal € 23.846 geleend, en heeft hij daarvan
€ 9.810 terugbetaald. De rest is dan € 14.036, maar hij herinnert zich een bedrag van € 17.500, en hij erkent dat hij dat moet terugbetalen. Er is dus verschil over de hoogte van de lening en over hoeveel er is terugbetaald. Daarvoor geldt de hoofdregel van bewijslastverdeling uit artikel 150 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering: degene die zich beroept op bepaalde feiten, en die daar rechten aan wil ontlenen, heeft de bewijslast van die feiten. Als het gaat om de hoogte van de uitgeleende bedragen, heeft [voornaam van eiseres] dus de bewijslast, omdat zij daaraan een recht op terugbetaling wil ontlenen. Als het gaat om de aflossingen, heeft [voornaam van verweerder sub 2] de bewijslast, omdat hij daarop zijn stelling baseert dat het vorderingsrecht van [voornaam van eiseres] tenietgegaan is. [voornaam van verweerder sub 2] betwist niet dat hij € 22.618 heeft geleend; dat is dus het uitgangspunt. [voornaam van eiseres] betwist niet dat hij € 9.810 heeft afgelost, maar volgens haar waren dat aflossingen op ‘de talloze andere leningen’ van [voornaam van verweerder sub 2] bij moeder. Voor die andere leningen heeft zij weer de bewijslast. Dat betekent dat zij ze om te beginnen moet specificeren. Voor de verdere behandeling wil de rechtbank dus graag van [voornaam van eiseres] een overzicht van alle leningen waarmee in dit verband rekening gehouden moet worden, en van [voornaam van verweerder sub 2] van alle betalingen. Beide bij voorkeur met bewijsstukken.
2.15.
Overigens heeft [voornaam van verweerder sub 2] een openstaand bedrag van € 17.500 erkend. Zo lang hij daarbij blijft, hoeft er alleen maar bewijs geleverd te worden als dat tot een hogere vordering op hem zou leiden.
2.16.
Een volgend punt is een
geldopnamevan € 5.000. [voornaam van eiseres] heeft dat opgenomen van de rekening van moeder, vlak voordat die overleed. Volgens haar heeft zij dat gedaan omdat de bankrekening van moeder bij haar overlijden geblokkeerd zou worden. Zij heeft van dat geld enkele rekeningen betaald en de rest teruggestort.
2.17.
Het staat dus vast dat [voornaam van eiseres] dit geld heeft opgenomen. Dan is het aan haar om uit te leggen wat zij er precies mee gedaan heeft en welke rekeningen zij betaald heeft. Ook over het bedrag dat zij heeft teruggestort, heeft zij nog iets uit te leggen: zij spreekt zelf over
€ 4.633, maar op het betalingsbewijs van 21 december 2016 dat zij heeft overgelegd staat een bedrag van € 4.570,31 met als omschrijving ‘Op eigen rekening’.
2.18.
Ten slotte de
boedelbeschrijving. Er is een boedelbeschrijving overgelegd; de rechtbank neemt aan dat [voornaam van verweerder sub 1] die gemaakt heeft. Het saldo daarvan is € 132.494,64. Op dat overzicht staat een bedrag van € 9.328,84 aan ‘overige kosten’. [voornaam van eiseres] en [voornaam van verweerder sub 2] maken daartegen bezwaar, omdat niet duidelijk is waar deze kosten betrekking op hebben. [voornaam van verweerder sub 1] voert geen verweer en heeft dat dus ook niet uitgelegd. Als dat zo blijft, tellen deze kosten inderdaad niet mee voor de berekening van de nalatenschap; dat wordt dan € 143.823,48.
2.19.
Ook is onduidelijk waar het geld gebleven is; het saldo van de boedelrekening is
€ 8,42 negatief. Volgens [voornaam van eiseres] en [voornaam van verweerder sub 2] betekent dat, dat [voornaam van verweerder sub 1] het heeft zoekgemaakt of verborgen houdt, zoals bedoeld in artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het gevolg daarvan zou zijn dat hij zijn aandeel daarin aan hen verbeurt. Daarover is hiervoor al iets gezegd. Het bedrag staat op de boedelbeschrijving, en kan dus niet als zoekgemaakt beschouwd worden. Als [voornaam van verweerder sub 1] aan [voornaam van eiseres] en [voornaam van verweerder sub 2] niet hun aandeel uitbetaalt, geeft de wet daarvoor andere middelen.
2.20.
Partijen mogen hierop reageren en ingaan op de genoemde vragen; daarvoor zullen zij van de rechtbank een taak krijgen (allebei tegelijk). Zij mogen zich daarbij ook uitlaten over hoe zij de procedure willen voortzetten. Uiteraard mogen zij de tijd ook gebruiken om met elkaar in overleg te gaan en te proberen een regeling te treffen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de behandeling aan;
3.2.
geeft beide partijen de gelegenheid om zich binnen een termijn van vier weken uit te laten over de hiervoor besproken onderwerpen en over het vervolg van de procedure, door middel van een taak die de rechtbank hen in het digitale systeem zal geven.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.