ECLI:NL:RBMNE:2020:1511

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
NL19.3068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen rondom legitieme porties en mantelzorg in het kader van corona-maatregelen

In deze zaak, die betrekking heeft op de nalatenschap van een overleden vader, zijn er geschillen ontstaan tussen de kinderen over de legitieme porties en de rol van de mantelzorg. De vader, die in 2018 overleed, had in zijn testament zijn dochter [verweerster sub 1] als enige erfgenaam benoemd, terwijl de andere kinderen aanspraak maken op hun legitieme portie. De zaak is gecompliceerd door de corona-maatregelen, waardoor een fysieke zitting niet mogelijk was. De rechtbank heeft besloten om de zaak schriftelijk te behandelen. De eisers, kinderen uit het eerste huwelijk van de vader, hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie en vorderen verschillende beslissingen over de berekening en uitbetaling daarvan. De dochter die mantelzorg verleende, [verweerster sub 1], heeft verweer gevoerd en ook een tegenvordering ingesteld. De rechtbank heeft in haar beoordeling de bijzondere omstandigheden van de zaak in acht genomen, waaronder de zorg die [verweerster sub 1] voor haar vader heeft verleend en de schenkingen die hij aan haar heeft gedaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de rol van [verweerster sub 1] als mantelzorger en de schenkingen van de vader in de beoordeling van de legitieme porties moeten worden meegenomen. De rechtbank heeft de tegenvordering van [verweerder sub 2] niet-ontvankelijk verklaard en de proceskosten gecompenseerd. Partijen zijn uitgenodigd om hun standpunten schriftelijk toe te lichten en de rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden.

Uitspraak

VONNIS
_ RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familie recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: NL19.3068
Vonnis van 8 april 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] , wonend in [woonplaats] ,

2.
[eiseres sub 2], wonend in [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3], wonend in [woonplaats] ,
eisers van de vordering, verweerders op de tegenvordering,
hierna te noemen [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiseres sub 3] , of samen: eisers, advocaat J.W. Damstra,
tegen

1.[verweerster sub 1] , wonend in [woonplaats] ,

hierna te noemen [verweerster sub 1] , advocaat mr. R. Bagasrawalla,
2.
[verweerder sub 2], wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen [verweerder sub 2] , verweerders op de vordering, eisers van de tegenvordering, advocaat mr. R. Bagasrawalla.

1.Inleiding

1.1.
Het gaat in deze zaak om de nalatenschap van [erflater] , geboren op [1937] . Hij woonde in [woonplaats] ( [adres] ) en is overleden in [woonplaats] op [2018] . Eisers zijn geboren uit zijn eerste huwelijk, [verweerster sub 1] in 1992 uit het tweede.
1.2.
[verweerster sub 1] heeft haar hele leven bij vader in huis gewoond. Vader is wegens dementie in april 2013 opgenomen in een verzorgingshuis. [verweerster sub 1] is op de [adres] blijven wonen (met haar gezin) en heeft mantelzorg verleend. Zij was van 2013 tot 2017 ook zijn bewindvoerder.
1.3.
In een testament uit 2007 heeft vader [verweerster sub 1] tot enig erfgenaam benoemd. Hij heeft [verweerder sub 2] ( [adres] ) benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder. [verweerder sub 2] is
op eigen verzoek ontslagen als executeur op 28 december 2018 en als afwikkelingsbewindvoerder op 5 april 2019.
1.4.
Eisers hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie. Op hun verzoek is op 28 januari 2019 beslag gelegd op het huis.
1.5.
Eisers vorderen nu verschillende beslissingen over de berekening van hun legitieme portie, en verder uitbetaling daarvan. [verweerster sub 1] en [verweerder sub 2] voeren allebei verweer. Zij hebben allebei ook een tegenvordering ingesteld.
1.6.
Als gevolg van de corona-maatregelen is het op dit moment niet mogelijk een zitting te plannen. Om de zaak niet stil te laten liggen zal de kantonrechter hem schriftelijk bespreken. Partijen mogen daarop reageren. Daarna zal bekeken worden of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan of dat er misschien dan weer een zitting mogelijk is. Dat zal dan wel een kortere zitting kunnen zijn.

2.De beoordeling

2.1.
Deze procedure is aanhangig gemaakt in februari 2019. Op dat moment was [verweerder sub 2] geen executeur meer, maar nog wel afwikkelingsbewindvoerder. Hij is dan ook in die hoedanigheid gedagvaard. Inmiddels is hij ook als bewindvoerder ontslagen. Omdat hij niet in persoon gedagvaard was maar alleen in hoedanigheid, gaat zijn rol in de procedure over op de erfgename, [verweerster sub 1] . Zijn tegenvordering is ingediend in mei 2019. Op dat moment had hij in deze zaak geen positie meer. Daarom kan hij in die tegenvordering niet worden ontvangen. De procedure wordt voortgezet tussen eisers enerzijds en [verweerster sub 1] anderzijds. De rechtbank ziet geen reden voor een kostenveroordeling.
2.2.
[verweerster sub 1] protesteert tegen het feit dat eisers aan haar een dagvaarding hebben laten betekenen die niet, of niet helemaal, overeenkomt met de dagvaarding die is ingediend in het digitale systeem. Eisers hebben daar nog niet op gereageerd. Omdat [verweerster sub 1] via dat systeem wel de juiste tekst gekregen heeft, ligt het in ieder geval niet voor de hand om hen niet- ontvankelijk te verklaren. Overigens heeft [verweerster sub 1] zelf een tegenvordering opgenomen in
§ 15 van haar conclusie van antwoord. Ook dat is niet zoals het hoort: vorderingen moeten worden opgenomen in een petitum, niet alleen in het lichaam van de dagvaarding. Het is niet de bedoeling dat wederpartij en rechter de vorderingen over en weer bij elkaar moeten zoeken. De rechtbank stelt voor om deze schoonheidsfouten over en weer te negeren, omdat zij de kern van de zaak niet raken.
2.3.
Bij de inhoudelijke beoordeling moet vooraf iets gezegd worden over de bijzondere situatie van deze zaak. De vier betrokkenen zijn de kinderen van één vader, maar zij zijn niet samen opgegroeid. [verweerster sub 1] ’s moeder is overleden in 1994; [verweerster sub 1] heeft sindsdien alleen met haar vader op de [adres] gewoond. Toen hij ging dementeren, heeft zij voor hem gezorgd, en ook nadat hij was opgenomen heeft zij hem mantelzorg verleend alsof zij enig kind was. Waarschijnlijk heeft zij dat met liefde gedaan, maar het zal een zware last geweest zijn. De zorg voor een dementerende ouder is eigenlijk altijd een zware last, die ook niet ophoudt wanneer de ouder wordt opgenomen. Ook dan is er nog veel wat men kan doen om voor de demente ouder te zorgen en zo diens leven prettiger te maken.
2.4.
Dat vader alles aan [verweerster sub 1] wilde nalaten, alsof zij enig kind was, is vanuit dat oogpunt begrijpelijk. Maar zij was geen enig kind. Er waren drie andere kinderen. Dat er met
hen niet of nauwelijks contact was, zal te maken hebben met een pijnlijke familiegeschiedenis. In deze procedure kan die pijn niet worden opgelost. Het kan hier alleen gaan over de zakelijke kant, de afwikkeling van de nalatenschap. Daarbij speelt de wil van vader een rol, zoals hij die heeft neergelegd in het testament, maar ook de wet, die bepaalt dat de andere kinderen recht hebben op hun legitieme portie en die ook voorschrijft hoe die berekend moet worden. Dat is het uitgangspunt bij de hierna volgende beoordeling.
huur voor [adres]
2.5.
Het eerste onderdeel van de vordering van eisers is het gebruik van het huis aan de [adres] . Toen vader werd opgenomen in een verzorgingshuis, is [verweerster sub 1] daar blijven wonen. Zij betaalde daarvoor geen huur. Eisers vorderen een verklaring voor recht dat de niet betaalde huur, nu in totaal € 35.750, moet worden aangemerkt als een schenking, dan wel als vordering op [verweerster sub 1] , en dat die moet worden meegerekend voor het bepalen van de legitimaire massa.
2.6.
Deze kwestie heeft twee kanten. Het huis aan de [adres] was aan de ene kant het vertrouwde thuis van vader, waar hij ook na zijn opname nog regelmatig tijd doorbracht. Het is goed denkbaar dat het in zijn belang was om dat huis aan te houden, als hij zich dat kon veroorloven, en dan is het niet zo vreemd dat de dochter die mantelzorg verleende daar gewoon mocht blijven wonen. Aan de andere kant was het de plaats waar [verweerster sub 1] woonde (met haar gezin?), en dan rijst de vraag waarom zij voor haar eigen huisvesting geen huur hoefde te betalen.
2.7.
Dat vader haar niet gevraagd heeft om huur te betalen, is daarbij geen overweging. Hij was immers dementerend, al geruime tijd voordat hij werd opgenomen. Bovendien is zijn wil hierin niet per definitie doorslaggevend: de wet gaf hem niet onbeperkt ruimte om [verweerster sub 1] te bevoordelen ten koste van de andere kinderen (zie hierboven, § 2.4).
2.8.
Wat wel relevant kan zijn is het feit dat [verweerster sub 1] hem vanuit zijn oude huis mantelzorg verleende. Zij legt ook zelf dat verband door voorwaardelijk – als de rechter zou oordelen dat er rekening gehouden zou moeten worden met een bedrag aan huur – een verklaring voor recht te vorderen dat zij een vordering heeft van € 115.000 als vergoeding voor zorgtaken (1.540 dagen x € 75 per dag). Dat is gebaseerd op artikel 4:36 BW:
1. Een kind, stiefkind, pleegkind, behuwdkind of kleinkind van de erflater dat in diens huishouding of in het door hem uitgeoefende beroep of bedrijf gedurende zijn meerderjarigheid arbeid heeft verricht zonder een voor die arbeid passende beloning te ontvangen, kan aanspraak maken op een som ineens, strekkend tot een billijke vergoeding.
2. Op de som komt in mindering hetgeen de rechthebbende van de erflater heeft ontvangen of krachtens making of sommenverzekering op het leven van de erflater verkrijgt of had kunnen verkrijgen, voor zover dat als een beloning voor zijn werkzaamheden kan worden beschouwd.
2.9.
Als voorlopig oordeel lijkt het de rechtbank redelijk om de inwoning van [verweerster sub 1] in het huis van haar vader gedurende zijn leven weg te strepen tegen de (mantel)zorg die zij aan hem verleend heeft. Maar partijen mogen zich hierover nog uitlaten voordat de rechtbank hierover definitief oordeelt.
schenkingen
2.10.
Vader heeft aan [verweerster sub 1] een aantal schenkingen gedaan: € 24.000 in 2011, € 5.030 in 2012 en € 5.141 in 2013, in totaal dus € 34.171. Eisers vorderen vernietiging van die schenkingen en een verklaring voor recht dat de nalatenschap met dit bedrag toeneemt, althans
een verklaring voor recht dat dit bedrag bij de bepaling van de legitimaire massa moet worden meegerekend. Waarom de schenkingen vernietigd moeten worden, is niet helemaal duidelijk. Het doet er ook niet veel toe, omdat schenkingen in principe meetellen voor de berekening van de legitieme porties. Zie artikel 4:67 BW:
Bij de berekening van de legitieme porties worden de volgende door de erflater gedane giften in aanmerking genomen:
(…) d. giften, door de erflater aan een afstammeling gedaan, mits deze of een afstammeling van hem legitimaris van de erflater is; (…)
2.11.
Schenkingen gedaan aan [verweerster sub 1] vallen hier zonder meer onder. Het is wel mogelijk dat zij vallen onder de uitzondering van artikel 4:69 lid 1 BW:
Voor de toepassing van deze afdeling worden niet als giften beschouwd:
a. giften aan personen ten aanzien van wie de erflater moreel verplicht was bij te dragen in hun onderhoud tijdens zijn leven of na zijn dood, voor zover zij als uitvloeisel van die verplichting zijn aan te merken en in overeenstemming waren met het inkomen en het vermogen van de erflater;
b. gebruikelijke giften voor zover zij niet bovenmatig waren.
Onder a. moet het gaan om een morele
verplichting; het is niet voldoende dat het begrijpelijk is dat de erflater wilde bijdragen in het onderhoud van die persoon. Ook moet het gaan om een verplichting om te voorzien in iemands levensonderhoud. Zolang [verweerster sub 1] met vader samenwoonde en voor hem zorgde, is het niet als gift te beschouwen dat zij mét hem leefde van zijn inkomen. Of dat ook gold voor deze schenkingen, is mogelijk een ander verhaal. In elk geval is bij bedragen van deze omvang niet meteen duidelijk dat zij die nodig had voor haar levensonderhoud. Zij zal dus nog moeten uitleggen waarom hij deze schenkingen deed, en zij zal daarbij moeten ingaan op de verhouding tussen die schenkingen en enerzijds haar onderhoudsbehoefte, anderzijds zijn financiële mogelijkheden.
2.12.
Onder b. moet het gaan om gebruikelijke giften, die gering van omvang zijn (in verhouding tot de financiële positie van partijen). Dat drie schenkingen de giften ‘gebruikelijk’ maken, ziet de rechtbank nog niet; in elk geval de eerste schenking kan natuurlijk niet ‘gebruikelijk’ zijn. Dat de genoemde bedragen gering van omvang zijn, ziet de rechtbank ook nog niet; daarvoor moet vader wel heel vermogend geweest zijn. Als [verweerster sub 1] hierbij blijft, zal zij dit nog moeten uitleggen.
uitgaven van rekening vader
2.13.
[verweerster sub 1] deed uitgaven van de rekening van vader. Eisers vorderen een verklaring voor recht dat de nalatenschap een vordering op haar heeft van € 91.689,85, die bij de berekening van de legitimaire massa meetelt, en dat zij € 114.689,85 onrechtmatig heeft onttrokken aan de nalatenschap. Het verschil tussen de twee genoemde bedragen is € 23.000. Dat gaat over de koop van een auto (met een koopprijs van € 21.350?). Als die auto eigendom is geworden van [verweerster sub 1] , is dat een schenking. Als hij eigendom was van vader, hoort hij bij de nalatenschap. Dat is de rechtbank nog niet goed duidelijk geworden, maar misschien maakt het voor de beslissing in deze zaak niet veel uit.
2.14.
Verder zijn er zijn overzichten overgelegd van de bedoelde uitgaven. Voor een deel daarvan heeft [verweerster sub 1] uitleg gegeven. Dat het bij de kosten van een bril gaat om de bril van vader, omdat zij geen bril draagt, zal makkelijk te controleren zijn. Bij uitgaven voor baby- artikelen, vertier kinderen en sportschool is minder vanzelfsprekend dat dat uitgaven van vader waren, en een post van € 1.800 voor onderhoud van één horloge lijkt royaal bemeten. Hier mogen eisers meer gespecificeerd opgeven om welke categorieën het volgens hen gaat; daarna mag [verweerster sub 1] over die categorieën uitleg geven. Daarbij moet concreet op de
omstandigheden worden ingegaan, die in de loop van de tijd veranderden. De situatie in 2013 was tenslotte anders dan in 2017. In elk geval maakt de rechtbank uit het dossier op dat [verweerster sub 1] op enig moment is gaan samenwonen en kinderen gekregen heeft, voor wie vader niet onderhoudsplichtig was.
2.15.
Voor de duidelijkheid: de insteek hierbij is niet of [verweerster sub 1] iets onbehoorlijks gedaan heeft door uitgaven te doen van de rekening van vader. Waar het om gaat is, of die bedragen moeten meetellen voor de berekening van de legitieme portie van de anderen.
2.16.
Eisers doen ook een beroep op artikel 3:194 BW:
Een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt, verbeurt zijn aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten.
Bij die bepaling gaat het wel om deelgenoten. Dat zijn eisers niet. Deelgenoten hebben een gemeenschappelijk eigendomsrecht. Legitimarissen hebben een geldvordering, die bescherming verdient en krijgt, maar door analogische toepassing van artikel 3:194 BW wordt inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de erfgenamen op een manier die zonder directe wettelijke grondslag niet aanvaardbaar is (Gerechtshof Amsterdam 9 juli 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:1968).
en verder
2.17.
Eisers vorderen tenslotte overlegging van een taxatierapport. Het dossier bevat echter al een taxatierapport. Zij mogen daarom eerst uitleggen waarom dat niet voldoende is.
2.18.
Partijen mogen nu ingaan op de hierboven besproken onderwerpen. Daarvoor zullen zij van de rechtbank een taak krijgen in het digitale systeem (eerst eisers, daarna [verweerster sub 1] ). Zij mogen zich daarbij ook uitlaten over hoe zij de procedure willen voortzetten. Uiteraard mogen zij de tijd ook gebruiken om met elkaar in overleg te gaan en te proberen een regeling te treffen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart [verweerder sub 2] niet-ontvankelijk in zijn tegenvordering;
3.2.
compenseert de proceskostenveroordeling tussen eisers en hem, zodat ieder de eigen kosten draagt;
3.3.
houdt de behandeling verder aan;
3.4.
geeft eisers en [verweerster sub 1] de gelegenheid om zich binnen een termijn van vier weken uit te laten over het vervolg, door middel van een taak die de rechtbank hen in het digitale systeem zal geven.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2020.