ECLI:NL:RBMNE:2020:1555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
UTR- 19 _ 4566
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake intrekking van een bewonersparkeervergunning na verhuizing binnen hetzelfde deelrayon

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 16 april 2020, wordt de intrekking van de bewonersparkeervergunning van eiser beoordeeld. Eiser, die recentelijk binnen een appartementencomplex is verhuisd, heeft zijn parkeervergunning verloren omdat verweerder stelt dat hij niet langer aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank onderzoekt of deze intrekking terecht is, gezien de relevante wet- en regelgeving en de specifieke omstandigheden van de verhuizing.

De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de vergunning is gebaseerd op een brief van 3 juli 2017, waarin wordt aangegeven dat bewoners hun vergunning kunnen behouden mits de omstandigheden ongewijzigd blijven. Eiser betwist deze intrekking en voert aan dat hij nog steeds aan de voorwaarden voldoet, aangezien hij binnen hetzelfde deelrayon is verhuisd en er geen maximum aantal vergunningen is bereikt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat het maximum aantal vergunningen is bereikt en dat de intrekking op onjuiste gronden is gebaseerd.

De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de relevante omstandigheden en de situatie van eiser opnieuw worden beoordeeld. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, die zal volgen na het herstel van de gebreken door verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4566

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. C.R. Jansen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. de Keizer).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser bericht dat de bewonersparkeervergunning van eiser wordt beëindigd per 13 augustus 2019.
Bij besluit van 23 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Inleiding

1. Eiser woont in een appartementencomplex en heeft een bewonersparkeervergunning voor het adres [adres] te [woonplaats] . Op 1 juni 2019 is eiser verhuisd binnen het complex naar een ander appartement op het adres [adres] .

Grondslag besluit

2. Verweerder heeft na de verhuizing van eiser zijn parkeervergunning ingetrokken. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat eiser niet langer aan de voorwaarden om een bewonersparkeervergunning te hebben voldoet. Een van de twee in het primaire besluit genoemde voorwaarden betreft een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres waarvoor de parkeervergunning is aangevraagd. In het bestreden besluit schrijft verweerder dat er op 3 juli 2017 een brief is gestuurd aan alle bewoners van het appartementencomplex, waarin is aangegeven dat degenen die al een vergunning hebben, deze behouden mits de voorwaarden, waaronder de vergunning is verleend, ongewijzigd blijven. Het adres van eiser is gewijzigd door zijn verhuizing en hij voldoet hiermee niet langer aan de gestelde voorwaarden voor de vergunning. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt niet gehonoreerd, omdat geen sprake is van twee gelijke situaties.

Standpunt eiser

3. Eiser heeft aangevoerd dat de parkeervergunning op onjuiste gronden is ingetrokken. In de geldende verordening staat opgenomen wat de intrekkingsgronden voor een parkeervergunning zijn en hierbij staat niet als intrekkingsgrond vermeld ‘het niet langer voldoen aan de voorwaarden’ waaronder de vergunning is verleend. Voorwaarde voor verlening van een bewonersparkeervergunning is slechts dat de aanvrager op een adres in het betreffende gebied woont. Eiser is binnen hetzelfde gebied en deelrayon verhuisd. Hij voldoet dan ook nog steeds aan de voorwaarden van de vergunning. Verder heeft eiser aangevoerd dat nog niet het maximale aantal parkeerplaatsen bezet is in de directe omgeving en hij ook daarom de vergunning kan behouden. Voorts heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Een andere bewoner van het complex is ook binnen het complex verhuisd en mocht de parkeervergunning wel behouden. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom er aanleiding bestaat om in het geval van eiser anders te oordelen.

Het wettelijk kader

4. In artikel 8, aanhef en onder c, van de verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2014 van de gemeente Utrecht (de Verordening) is bepaald dat burgemeester en wethouders een parkeervergunning onder andere kunnen intrekken, beëindigen of wijzigen wanneer zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden, die relevant waren voor het verlenen van de vergunning. In artikel 3 van de Verordening is voor de verlening van een parkeervergunning onder a) een kadastraal geregistreerd woonadres binnen het gefiscaliseerde gebied ten behoeve van het parkeren van de eigen auto van belang gevonden. Burgemeester en wethouders kunnen binnen het kader van de Verordening, nadere beleidsregels stellen voor onder andere het verlenen van parkeervergunningen.
5. In artikel 2, lid 4, van de Beleidsregels uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen 2019 gemeente Utrecht (de Beleidsregels) is daartoe bepaald dat een parkeervergunning, voor zover relevant in deze zaak, persoons- en adresgebonden is. In artikel 2, lid 5, van de Beleidsregels is bepaald dat als de vergunninghouder binnen het deelrayon verhuist en op het nieuwe adres nog niet het maximum aantal parkeervergunningen is verstrekt, de vergunninghouder de parkeervergunning behoudt.

Aanvullend standpunt verweerder

6. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nader toegelicht en aangevuld. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hij met ‘het niet voldoen aan de voorwaarden’ van een bewonersparkeervergunning de intrekkingsgrond van artikel 8, sub c, van de Verordening in combinatie met artikel 2, lid 4 en lid 5 van de Beleidsregels bedoelt. Er is volgens verweerder sprake van een wijziging in één van de omstandigheden die relevant waren bij het verlenen en daarom bestond de bevoegdheid om in te trekken. De parkeervergunning is namelijk adresgebonden. In het bestreden besluit wordt verwezen naar de brief van 3 juli 2017, waarin volgens verweerder vermeld staat dat als het adres is gewijzigd, dan niet langer aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Verweerder stelt zich daarbij ook op het standpunt dat zich hier de situatie voordoet dat het maximum aantal parkeervergunningen voor het gebied is verstrekt, omdat er vanaf 1 januari 2018 geen nieuwe parkeervergunningen meer worden verstrekt aan de bewoners van het appartementencomplex vanwege de eigen parkeervoorziening.
Verweerder heeft verder ter zitting aangegeven dat de redenering in het bestreden besluit voor wat betreft het gelijkheidsbeginsel niet klopt. Het is volgens verweerder niet juist dat aan de andere bewoner wel een parkeervergunning is verleend. Deze fout zal worden rechtgetrokken. Een gemaakte fout hoeft echter volgens verweerder niet herhaald te worden.

Oordeel rechtbank

Adreswijziging
7. Het bestreden besluit is onjuist voor zover daarin gesteld wordt dat in de brief van 3 juli 2017 is vermeld dat het behouden van de parkeervergunning is verbonden aan het ongewijzigd blijven van de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Dat heeft verweerder misschien wel bedoeld te zeggen in de brief, maar het staat er niet. De rechtbank stelt vast dat in de brief van 3 juli 2017 vermeld staat dat de gezamenlijke parkeervoorziening van het complex gedeeltelijk leeg staat, terwijl het op straat steeds drukker wordt. Daarom worden er vanaf 1 januari 2018 geen nieuwe parkeervergunningen meer uitgegeven aan de bewoners van het complex en worden er tot die tijd alleen tijdelijke parkeervergunningen verstrekt. Verder staat er dat de bewoners die al een parkeervergunning hebben, deze ook na 1 januari 2018 kunnen behouden. Het feit dat een adreswijziging relevant kan zijn voor het behouden van een vergunning staat overigens wel in de besluitvorming zelf vermeld.
8. De rechtbank dient dan ook te beoordelen of verweerder terecht op basis van een verhuizing binnen hetzelfde relevante gebied de bewonersparkeervergunning van eiser heeft mogen intrekken. De rechtbank stelt in dit kader vast dat op basis van de Verordening het adres enkel in het kader van het toetsen van een parkeervergunningsaanvraag van belang kan zijn (zoals weergegeven in artikel 3 van de Verordening); in het kader van vergunningverlening dus. Belangrijk voor vergunningverlening is een adres binnen het beoogde gebied. Deze vergunningsverleningsvoorwaarde komt weliswaar terug in de intrekkingsbepaling van artikel 8 van de Verordening, maar niet anders dan met een (indirecte) verwijzing naar artikel 3. Dat een wijziging van het adres binnen hetzelfde gebied relevant kan zijn voor de intrekking van de vergunning, volgt hier uit niet. Ook in de Beleidsregels is dit niet met zoveel woorden in artikel 2, vierde lid, vastgelegd. De algemene toelichting op dit artikel biedt hier ook geen aanknopingspunten voor. Hieruit blijkt volgens de rechtbank slechts dat bij verhuizing naar een ander adres de parkeervergunning niet kan worden meegenomen, tenzij de vergunninghouder binnen het deelrayon verhuist en op het nieuwe adres nog niet het maximum aantal parkeervergunningen is verstrekt. Het bestreden besluit is dus niet juist voor zover daarin het enkele gegeven van de verhuizing binnen het rayon ten grondslag aan de intrekking is gelegd.
Maximum aantal parkeervergunningen
9. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of hetgeen verweerder heeft aangevoerd over het maximum aantal parkeervergunningen stand kan houden. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat ook op grond van artikel 2, lid 5, van de Beleidsregels de parkeervergunning van eiser vervalt door de verhuizing van eiser, omdat het maximum aantal vergunningen binnen het betreffende rayon bereikt is. Dat het maximum aantal vergunningen bereikt was, blijkt volgens verweerder uit de brief van 3 juli 2017. De rechtbank overweegt dat daarin niet meer is aangegeven dan dat vanaf januari 2018 geen vergunningen meer worden uitgegeven, omdat het op straat steeds drukker wordt en de bewoners van het complex een eigen parkeervoorziening hebben. Uit de brief blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de situatie zoals beschreven in artikel 2, lid 5 van de Beleidsregels aan de orde is. De rechtbank vindt daarom het standpunt dat het maximum aantal parkeervergunningen is bereikt onvoldoende onderbouwd. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onvoldoende daadkrachtig gemotiveerd.
Gelijkheidsbeginsel
10. Voor wat betreft het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder ter zitting een nieuw standpunt ingenomen. Het bestreden besluit is ook op dat punt dus niet juist en verweerder wordt verzocht het besluit op dit punt te corrigeren.

Conclusie

11. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing nemen en daarin nader onderbouwen of op het nieuwe adres van eiser binnen zijn deelrayon het maximum aantal parkeervergunningen is verstrekt. Verder wordt van verweerder verwacht het bestreden besluit te corrigeren met het gewijzigde standpunt dat is ingenomen over het beroep op het gelijkheidsbeginsel.
12. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
13. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
14. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 12 juni 2013. [1]
15. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2020 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
(de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak