ECLI:NL:RBMNE:2020:1558

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
495994
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de GI na rechterlijke beslissing over contact tussen ouders en uithuisgeplaatste kinderen

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 7 april 2020, is de kinderrechter ingegaan op een verzoek van ouders om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De GI had geweigerd een schriftelijke aanwijzing te geven over het opstarten van begeleide omgang tussen de ouders en hun uithuisgeplaatste kinderen, omdat de rechtbank eerder al een beslissing had genomen over het contact. De kinderrechter oordeelde dat de GI niet bevoegd was om een schriftelijke aanwijzing te geven, aangezien de rechtbank al een uitspraak had gedaan. De ouders voerden aan dat de GI de belangen niet goed had afgewogen en dat de aanwijzing onvoldoende gemotiveerd was. De kinderrechter besloot dat de GI zo spoedig mogelijk moet onderzoeken hoe contact kan plaatsvinden tussen de ouders en [minderjarige 7]. De kinderrechter hield de verdere behandeling van het verzoek aan tot 26 juni 2020, in afwachting van een schriftelijk verslag van de bijzondere curator aan het gerechtshof. De beschikking benadrukt het belang van het onderzoeken van contactmogelijkheden, ondanks de eerdere mishandeling van andere kinderen, en de rol van Youké in het begeleiden van de contacten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/495994 / JE RK 20-156
datum uitspraak: 7 april 2020

beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing

in de zaak van:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
en

[de (stief) moeder] , hierna te noemen de (stief)moeder,

wonende te [woonplaats] ,
betreffende
[minderjarige 1] ,geboren op [2005] te [geboorteplaats] , Oeganda, hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [2007] te [geboorteplaats] , Oeganda, hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,geboren op [2007] te [geboorteplaats] , Oeganda, hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4] ,geboren op [2007] te [geboorteplaats] , Oeganda, hierna te noemen [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5] ,geboren op [2009] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 5] ,
[minderjarige 6] ,geboren op [2009] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 6] ,
[minderjarige 7] ,geboren op [2016] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 7] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,hierna te noemen de GI
gevestigd te Bussum,
de pleegmoeder van [minderjarige 7] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,
Y.J. de Best, de bijzondere curator.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- het verzoek met bijlagen van de ouders, ingekomen bij de griffie op 22 januari 2020;
- het bericht van 6 maart 2020 van de ouders, met producties 1 en 2.
De GI heeft verzocht de behandeling van dit verzoek aan te houden in afwachting van de beslissing van het gerechtshof. De bijzondere curator heeft zich bij dit verzoek aangesloten. De ouders hebben gemotiveerd aangevoerd dat er ten aanzien van [minderjarige 7] sprake is van een wijziging van omstandigheden na de beschikking van het gerechtshof van 31 december 2019. De kinderrechter heeft daarop besloten het verzoek alleen ten aanzien van [minderjarige 7] te behandelen en ten aanzien van de andere kinderen de behandeling aan te houden in afwachting van de beslissing van het gerechtshof.
[minderjarige 1] en [minderjarige 4] zijn op 9 maart 2020 toch gekomen om met de kinderrechter te praten. De kinderrechter heeft hun uitgelegd dat hun zaak nog niet inhoudelijk wordt besproken en nog niet gevraagd wat zij van het verzoek vinden.
Op 10 maart 2020 heeft mondelinge behandeling door de kinderrechter zitting met gesloten deuren plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de vader en de (stief)moeder, bijgestaan door mr. L. Scheffer en een tolk,
- mevrouw [A] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De GI en de pleegmoeder zijn wel opgeroepen, maar zijn niet verschenen.

De feiten

De vader en de (stief)moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 2] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] .
Uit een eerdere relatie van de vader met een andere vrouw, wonende te Oeganda, zijn geboren:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 4] .
Uit een andere relatie van de vader met een andere vrouw, wonende te Oeganda, zijn geboren:
- [minderjarige 3] en [minderjarige 5] .
[minderjarige 2] , [minderjarige 6] , [minderjarige 7] , [minderjarige 1] , [minderjarige 4] , [minderjarige 3] en [minderjarige 5] worden verder gezamenlijk aangeduid als de kinderen.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2] , [minderjarige 6] en [minderjarige 7] .
De vader oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] .
Bij beschikking van 17 mei 2018 zijn de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend. Die maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 14 augustus 2019 tot 16 augustus 2020.
In die beschikking is ook het verzoek van de ouders om een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen afgewezen.
De ouders hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 14 augustus 2019. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 31 december 2019 de bijzondere curator benoemd. De bijzondere curator is verzocht om antwoord te geven op de volgende vragen:
- staan de kinderen open voor contact met de ouders en is contact tussen de kinderen en de ouders in hun belang;
- op welke wijze kan - desgewenst - het contact tussen de kinderen en de ouders tot stand worden gebracht;
- is het in het belang van de kinderen dat wordt gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen en zo ja: op welke termijn en onder welke voorwaarden?
De ouders hebben op 6 januari 2020 de GI verzocht om een schriftelijke aanwijzing te geven over het opstarten van begeleide omgang tussen de ouders en de kinderen.
De GI heeft op 10 januari 2020 geantwoord dat zij eerst de bevindingen van de bijzondere curator afwacht.
De vader en de stiefmoeder hebben samen nog een kind: [minderjarige 8] , geboren op [2019] te [geboorteplaats] , verder te noemen [minderjarige 8] . [minderjarige 8] is onder toezicht gesteld en woont bij de ouders. Als in deze beschikking wordt gesproken over de kinderen, dan hoort [minderjarige 8] daar niet bij.

Het verzoek

De ouders hebben verzocht (de weigering tot het geven van) de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren.
De ouders vinden dat de GI de aanwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder heeft de GI volgens de ouders de belangen niet goed afgewogen. Ouders verzoeken daarom de kinderrechter om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en op grond van artikel 1:265f lid 2 BW een bezoekregeling vast te stellen. De ouders stellen voor dat Youké hen begeleidt in het opstarten van de regeling en dat de frequentie op geleide van de hulpverlening zal moeten plaatsvinden.
De ouders wijzen er op dat [minderjarige 7] geen traumabehandeling heeft gekregen, zodat die niet kan worden afgewacht. [minderjarige 7] was nog geen 2 jaar oud toen ze uit huis werd geplaatst en de ouders hebben [minderjarige 7] nooit mishandeld. Voor [minderjarige 8] is er enkele maanden intensieve thuisbegeleiding ingezet en die is positief afgerond. Inmiddels zijn in een familienetwerkberaad veiligheidsafspraken gemaakt en zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 8] niet worden verlengd. De ouders kunnen dus in elk geval met een jong kind wel goed omgaan. Youké - die zal toezien op de naleving van dit veiligheidsplan - heeft volgens de ouders toegezegd dat zij de begeleiding van contacten tussen de ouders en [minderjarige 7] kan begeleiden, met daarbij de voorbereiding en evaluatie van de contacten zowel met de ouders als met de pleegmoeder.

De beoordeling

formeel
De GI is niet bevoegd om een schriftelijke aanwijzing te geven over het opstarten van (begeleid) contact tussen de ouders en de kinderen. Dat is zo omdat de kinderrechter hier al een beslissing over heeft genomen. De Hoge Raad heeft op 14 december 2018 beslist dat een GI niet meer met een schriftelijke aanwijzing het contact tussen de ouders en uithuisgeplaatste kinderen mag regelen als een rechter daar al over heeft beslist [1] . De GI heeft daarom terecht geweigerd om een schriftelijke aanwijzing te geven, zodat die weigering niet vervallen wordt verklaard.
Ten overvloede overweegt de kinderrechter dat dit er niet aan in de weg staat dat de GI en de ouders in overleg afspraken mogen maken over het contact, maar dat is hier niet gebeurd.
Het verzoek van de ouders wordt door de kinderrechter zo uitgelegd dat zij vragen om een contactregeling tussen hen en de kinderen vast te stellen. Dit verzoek zal hieronder met betrekking tot [minderjarige 7] inhoudelijk worden beoordeeld.
inhoudelijk
De kinderrechter vindt dat de GI zo spoedig mogelijk moet onderzoeken of en hoe er contact kan zijn tussen de ouders en [minderjarige 7] . De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij dit vindt.
[minderjarige 7] is waarschijnlijk wel getuige geweest van mishandeling van de andere kinderen, maar dit betekent niet zonder meer dat contactherstel met [minderjarige 7] niet eerder mogelijk is dan met de andere kinderen. Het staat niet vast dat [minderjarige 7] zelf is mishandeld, er zijn bij haar namelijk geen lichamelijke aanwijzingen van mishandeling gevonden. Bij [minderjarige 7] is ook geen trauma vastgesteld. Dit zeggen de ouders en dit blijkt ook uit het verweerschrift in hoger beroep van de GI (ten aanzien van punt 7). [minderjarige 7] wordt daarom niet behandeld door het UMC, maar door Youké, waar zij de diagnostiek en behandeling krijgt die zij nodig heeft (verweerschrift in hoger beroep van de GI ten aanzien van punt 27). Youké heeft aan (de advocaat van) de ouders laten weten dat zij bereid is de contacten tussen de ouders en [minderjarige 7] te begeleiden met daarbij de voorbereiding en evaluatie van de contacten zowel met de ouders als met de pleegmoeder. De bijzondere curator moet uiterlijk op 15 april schriftelijk verslag doen aan het gerechtshof. Zodra dit schriftelijk verslag gereed is
kan de GI gaan werken aan contactherstel, tenzij hieruit naar voren komt dat dit in strijd is met het belang van [minderjarige 7] . Dit alles voorzover mogelijk in verband met de beperkende maatregelen in verband met het coronavirus.
De verdere behandeling van het verzoek zal pro forma worden aangehouden tot 26 juni 2020, (één dag na de verwachte uitspraak van het gerechtshof), net als de behandeling van het verzoek met betrekking tot de andere kinderen.

De beslissing

De kinderrechter:
verzoekt de GI aan de hand van:
- de bevindingen van de bijzondere curator,
- de resultaten van de diagnostiek en behandeling van [minderjarige 7] door Youké,
- de mogelijkheden die Youké heeft om de contacten met [minderjarige 7] te begeleiden en die contacten voor te bereiden en te bereiden en te evalueren, zowel met de ouders als de pleegmoeder,
zo spoedig mogelijk te onderzoeken of en hoe er contact kan zijn tussen de ouders en [minderjarige 7] ;
alles voorzover mogelijk in verband met de beperkende maatregelen in verband met het coronavirus;
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige ten aanzien alle kinderen pro forma aan tot 26 juni 2020;
verzoekt de ouders op die datum te laten weten of zij hun verzoek handhaven of intrekken waarna zo nodig een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gepland.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L. Rijnbout, (kinder)rechter, in aanwezigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.