ECLI:NL:RBMNE:2020:1560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie Wet langdurige zorg voor minderjarige met complexe handicaps

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, de ouders van een minderjarig meisje met ernstige meervoudige complexe handicaps, en de Centrum Indicatiestelling Zorg. De ouders hadden een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor hun dochter, die 24 uur zorg en toezicht nodig heeft. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, die oordeelde dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorligt op de Wlz in dit geval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag correct was, omdat de zorg voor de minderjarige moet worden geleverd op basis van de Zvw, gezien haar leeftijd en de aard van haar aandoeningen. De rechtbank oordeelde dat de toepassing van artikel 3.1.5 van het Besluit langdurige zorg (Blz) door verweerder juist was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om deze beleidsregel buiten toepassing te laten. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat de ouders geen gelijk kregen in hun verzoek om een indicatie op grond van de Wlz.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres, wettelijk vertegenwoordigd door haar ouders,[A] en [B] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E. Koedood).

Inleiding

In het besluit van 3 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om eiseres (hierna: [voornaam van eiseres] ) een indicatie te verlenen op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) afgewezen.
In het besluit van 2 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eiseres hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2020. Eisers zijn met [voornaam van eiseres] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De situatie van [voornaam van eiseres]
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. [voornaam van eiseres] is een meisje van twee jaar oud. Zij woont bij haar ouders en heeft diverse aandoeningen waardoor zij beperkt is in haar ontwikkeling. Zij is bekend met epileptische encefalopathie waardoor zij epileptische aanvallen heeft en een ernstige ontwikkelingsachterstand op alle gebieden. De grondslag verstandelijke handicap kan gesteld worden op basis van de informatie van haar behandelaren die noemen dat sprake is van een zeer ernstige verstandelijke beperking. De grondslag zintuigelijke handicap kan gesteld worden op basis van de cerebrale visuele stoornis waardoor zij functioneel blind is. Verder is de grondslag lichamelijke handicap van toepassing, omdat [voornaam van eiseres] beperkingen heeft in haar motorisch functioneren door stoornissen van het zenuwstel en de verwachting is dat zij zeer weinig tot geen motorische vaardigheden kan aanleren. Bij [voornaam van eiseres] is sprake van ernstige meervoudige complexe handicaps met een blijvend zeer laag ontwikkelingsperspectief. Zij is blijvend aangewezen op 24 uur zorg per dag in de nabijheid.
Het besluit van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers ten behoeve van [voornaam van eiseres] afgewezen. Weliswaar zijn bij haar grondslagen: somatische aandoening, zintuigelijke handicap, lichamelijke handicap en ernstige meervoudige complexe handicaps geconstateerd, maar zij komt desondanks (nog) niet in aanmerking voor een indicatie op grond van de Wlz omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorliggend is op grond van de Wlz. Dit betekent dat de zorg vanuit de Zvw moet worden geleverd. In het geval van [voornaam van eiseres] is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3.1.5 van het Besluit wet langdurige zorg (Blz). [voornaam van eiseres] is namelijk minderjarig en de blijvende behoefte aan permanent toezicht komt voort uit de noodzaak tot verpleegkundige zorg en toezicht. Er is momenteel sprake van permanent toezicht met een verpleegkundige blik, nodig vanwege de epilepsie om vitale lichamelijke functies te kunnen monitoren en om adequaat te kunnen handelen bij epileptische aanvallen. Dit volgt uit de aanvullende verklaring van november 2019 van drs. [C] , kinderneuroloog.
Het standpunt van eisers
3. Eisers hebben allereerst de gronden van bezwaar herhaald en ingelast in de gronden van beroep. Daarnaast hebben eisers gesteld dat artikel 3.1.5 onder b, van het Blz op onjuiste wijze is toepast. De grondslag voor aanspraak op de Wlz is gelegen in de verstandelijke handicap, somatische aandoening, zintuigelijke handicap en lichamelijke handicap. Er is permanent toezicht in de nabijheid nodig. Verweerder heeft zich in dit kader echter beperkt tot de vraag of permanent toezicht nodig is op grond van de somatische aandoening. Dit is een te beperkte toets volgens eisers. In beroep hebben eisers een medische verklaring van 26 februari 2020 van kinderrevalidatiearts [D] , werkzaam bij [naam revalidatiecentrum] overgelegd inhoudende dat bij [voornaam van eiseres] veel aandoeningen spelen waar uit kan worden afgeleid dat het permanent toezicht niet alleen is ingegeven door de epilepsie.
Voorts voeren eisers aan dat sprake is van een onredelijke toepassing van het Blz omdat op grond van de tarievenlijst pgb Wlz meer zorg kan worden ingekocht dan op grond van het zorgplan dat is opgesteld voor een aanvraag voor een pgb op grond van de Zvw. Deze indicatie van de wijkverpleegkundige is te laag en deze procedure is voor eisers de beste manier om die aan te vechten. Op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blz buiten toepassing worden gelaten omdat de gevolgen voor haar, gelet op haar beperkingen, onevenredig zijn in verhouding met de met de beleidsregel te dienen doelen. Er is geen redelijke grond om haar situatie anders te beoordelen dan iemand die naast de somatische en lichamelijke beperkingen een verstandelijke beperking heeft, terwijl, [voornaam van eiseres] geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is of [voornaam van eiseres] 24 uur per dag zorg en toezicht nodig heeft. Tussen partijen is in geschil beantwoording van de vraag of de zorg moet worden geleverd op grond van de Wlz of de Zvw.
5. Over de verwijzing naar de gronden van bezwaar overweegt de rechtbank dat eisers niet concreet hebben gemaakt op welke onderdelen van het bezwaarschrift verweerder onvoldoende is ingegaan in het bestreden besluit zodat de rechtbank hier aan voorbij gaat.
Heeft verweerder artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Blz correct toegepast?
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Blz correct heeft toegepast. Uit artikel 3.1.5 van het Blz volgt dat minderjarigen zoals [voornaam van eiseres] , geen recht hebben op zorg op grond van de Wlz als zij in verband met complexe somatische problematiek of een lichamelijke handicap is aangewezen op verpleging en verzorging als bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering. Als er dus sprake is van behoefte aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg, die in de nabijheid beschikbaar moet zijn, komt de betrokken minderjarige niet in aanmerking voor zorg op grond van de Wlz, maar voor zorg op grond van de Zvw. Uit de memorie van toelichting bij het Blz volgt nadrukkelijk dat kinderen bij wie zich op zeer jonge leeftijd naast de complexe somatische problematiek of lichamelijke handicap ook een verstandelijke handicap manifesteert, tot hun vijfde levensjaar behoren tot de doelgroep voor de zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Tot hun vijfde levensjaar ligt het accent veelal op de medische zorg en valt deze zorg daarom onder de intensieve Zvw-zorg voor kinderen met een somatische aandoening. Gaandeweg verschuift het aangrijpingspunt van de medische zorg naar de gehandicaptenzorg en kan duidelijk worden dat deze kinderen vanwege hun ernstige verstandelijke handicap levenslang en levensbreed zorg nodig hebben. Als deze kinderen voldoen aan de toelatingscriteria van de Wlz, dan vallen zij nadat zij vijf zijn geworden onder de Wlz en krijgen zij de zorg op grond van de Wlz.
7. Anders dan eisers, is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring van de kinderneuroloog volgt dat er permanent toezicht noodzakelijk is om vitale lichamelijke functies te monitoren en adequaat te kunnen handelen bij epileptische aanvallen. Verweerder heeft dan ook kunnen oordelen dat op dit moment sprake is van permanent toezicht met een verpleegkundige blik vanwege de epilepsie van [voornaam van eiseres] en dat daarom de Zvw voorliggend is. Uit de medische verklaring van [D] , kinderrevalidatiearts bij [naam revalidatiecentrum] van 26 februari 2020 volgt weliswaar dat [voornaam van eiseres] meer dan alleen de somatische beperking heeft maar dit is geen nieuwe informatie. Uit het dossier blijkt dat dit al bekend was. Bovendien gaat deze verklaring niet in op de vraag waar het aangrijpingspunt van de zorg ligt. Dit betekent dat geen sprake is van een te beperkte toetsing door verweerder en dat artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blz correct is toegepast door verweerder.
Artikel 3.1.5., eerste lid, aanhef en onder b, van het Blz buiten toepassing laten?
8. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
9. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blz buiten toepassing had moeten laten. De omstandigheid dat voor de Wlz een andere tarievenlijst wordt gehanteerd dan voor de Zvw is onvoldoende om artikel 3.1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Blz buiten toepassing te laten omdat het hier een vergelijking betreft tussen twee verschillende regelingen en niet ziet op een doelstelling van artikel 3.1.5, eerste lid onder b, van het Blz. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat budgettaire redenen geen aanleiding vormen om iemand alsnog tot de Wlz toe te laten en een indicatie af te geven. Overigens overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft geopperd dat als eisers ervaren dat de indicatie van de wijkverpleegkundige te laag is, zij een wijziging van het aantal zorguren kunnen aanvragen bij de Zvw. De rechtbank geeft eisers in overweging deze mogelijkheid te onderzoeken. Dat de situatie van [voornaam van eiseres] niet zal verbeteren en zij uiteindelijk in de Wlz terecht zal komen, maakt evenmin dat verweerder het beleid op onredelijke wijze heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag van eisers heeft afgewezen omdat [voornaam van eiseres] (nog) niet op grond van de Wlz voor een indicatie in aanmerking komt. Het beroep is daarom ongegrond en eisers krijgen geen gelijk. Dit betekent dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding is.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom
het coronavirusis deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.