In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. O. Labordus, en verweerder, Centrum Indicatiestelling Zorg, vertegenwoordigd door mr. J.E. Koedood. Eiser had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz), welke door verweerder was afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, een 51-jarige man, thuis woont en zorg ontvangt van zijn familie en een begeleider. Eiser heeft een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Zorgverzekeringswet, maar verweerder oordeelde dat er geen noodzaak was voor permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid. De medisch adviseur concludeerde dat eiser in staat is om adequaat te alarmeren en te wachten op zorg zonder reëel risico op ernstig nadeel.
Eiser betwistte de afwijzing en voerde aan dat hij door zijn darmaandoening en mentale klachten behoefte heeft aan meer zorg. De rechtbank oordeelde dat de criteria voor toegang tot de Wlz streng zijn en dat verweerder op basis van de medische adviezen terecht had geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een indicatie. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser en verklaarde het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.