In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Wijdemeren. De eiseres, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren, die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 421.000,-. In de uitspraak op bezwaar werd het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. De Heffingsambtenaar concludeerde in zijn verweerschrift dat de waarde te hoog was vastgesteld en stelde een nieuwe waarde van € 409.000,- voor.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 februari 2020, waarbij eiseres aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning een senioren semi-bungalow betreft, gebouwd in 1991, met een inhoud van ongeveer 250m³ en een kavel van 340m². De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer moet zijn, en dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de voorgestelde waarde van € 409.000,- niet te hoog is vastgesteld. Eiseres had een lagere waarde van ongeveer € 350.000,- bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten en de onderbouwing daarvan voldoende waren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak op bezwaar vernietigd en de WOZ-waarde vastgesteld op € 409.000,-. Tevens is bepaald dat de Heffingsambtenaar het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het coronavirus, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan, maar later alsnog openbaar zal worden uitgesproken.