Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voortzetting van een crisismaatregel op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 20 maart 2020 een verzoek ingediend om de op 19 maart 2020 opgelegde crisismaatregel voort te zetten. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege coronamaatregelen, waarbij de rechtbank de advocaat, een verpleegkundige en een arts heeft gehoord. Betrokkene was niet in staat om gehoord te worden, wat de rechtbank heeft vastgesteld na meerdere pogingen om contact te leggen.
De advocaat van betrokkene heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat zij niet met betrokkene heeft kunnen spreken. De instelling waar betrokkene verblijft pleitte echter voor toewijzing van het verzoek, gezien de psychische toestand van betrokkene, die door veranderingen in zijn omgeving psychotisch ontregeld raakte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor betrokkene, wat de voortzetting van de crisismaatregel noodzakelijk maakt. De rechtbank oordeelde dat de verzochte vormen van verplichte zorg evenredig en effectief zijn, en verleende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor een periode van drie weken, tot en met 13 april 2020.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter V.M.M. van Amstel en schriftelijk uitgewerkt op 3 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.