ECLI:NL:RBMNE:2020:1769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1348
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening schorsing rijbewijs bij gebrek aan duidelijke aanwijzingen

Op 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, wiens rijbewijs was geschorst op basis van een medisch onderzoek, een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. Verweerder, de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, had op 20 maart 2020 een besluit genomen dat de schorsing van het rijbewijs van verzoeker inhield. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn bedrijf.

Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijke aanwijzingen waren voor de schorsing van het rijbewijs, ondanks de claims van verweerder dat verzoeker geestelijk niet goed functioneerde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verklaringen van de huisarts en verzoeker niet voldoende waren om de schorsing te rechtvaardigen.

De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarnaast is verweerder opgedragen het griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1348
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J. van ‘t Hof),
en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: drs. M.M. van Dongen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een medisch onderzoek opgelegd en verzoekers rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for business verbinding plaatsgevonden op 1 mei 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit - voor zover het ziet op het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker - tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Allereerst heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft voldoende onderbouwd dat hij het rijbewijs nodig heeft voor zijn bedrijf en dat de schorsing daarvan op dit moment zeer ten koste gaat van dat bedrijf.
5. Verzoeker stelt dat het feit dat hij ADHD heeft op zichzelf een medisch onderzoek rechtvaardigt, maar niet ook de schorsing van zijn rijbewijs. Daarvoor bestaan geen duidelijke aanwijzingen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij duidelijke aanwijzingen heeft dat verzoeker geestelijk niet goed functioneert. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat dat standpunt is gebaseerd op een e-mail van verzoeker en een verklaring van de huisarts. Daaruit blijkt dat verzoeker paniekaanvallen krijgt zodra hij in groepen of in afgesloten ruimtes is. Juist de combinatie met het feit dat verzoeker ADHD heeft vormt een duidelijke aanwijzing.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het enkele feit dat de huisarts en verzoeker zelf verklaren dat hij ADHD heeft en paniekaanvallen ervaart, onvoldoende duidelijke aanwijzingen zijn. Daarbij is van belang dat de huisarts verklaart dat de situaties waarin verzoeker problemen ervaart niet spelen tijdens het autorijden. Verzoeker en de huisarts verklaren verder dat die paniekaanvallen plaatsvinden in drukke ruimtes en groepen mensen. Bij het autorijden door verzoeker is daarvan geen sprake. Uit de stukken komen geen aanknopingspunten naar voren dat deze verklaringen niet kloppen.
8. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat verweerder zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt mag stellen dat er op dit moment duidelijke aanwijzingen zijn dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychische problemen ondervindt, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Er is dan ook onvoldoende grond voor schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit - voor zover het ziet op het schorsen van de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker - wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
10. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
11. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.