ECLI:NL:RBMNE:2020:1806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
16/659093-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine met alternatieve scenario's

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2020, stond de verdachte terecht voor de beschuldiging van het opzettelijk aanwezig hebben van 1,26 gram amfetamine op 20 juli 2018 in Almere. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een zitting op 22 april 2020, waar de officier van justitie, mr. P. Poppe, de overtuiging uitsprak dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.J. Lieftink, pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verdachte consistent had verklaard over de omstandigheden en dat er twijfels bestonden over de controleerbaarheid van getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de amfetamine was aangetroffen in een tuin/werkbroek die in de kamer van de verdachte lag. De verdachte verklaarde dat het een leenbroek betrof van zijn werk buiten de kliniek. Hij had geprobeerd bewijs te verzamelen door contact op te nemen met de directeur van de stichting, maar deze weigerde een verklaring af te leggen. De rechtbank concludeerde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet onaannemelijk was en dat er substantiële twijfel bestond over de opzet van de verdachte met betrekking tot de amfetamine.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat, gezien de twijfels, de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, met mr. W.S. Ludwig als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 6 mei 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659093-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats] ,
verblijvende te [verblijfplaats] in [vestigingsplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 april 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. P. Poppe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Huizen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 20 juli 2018 in Almere 1,26 gram amfetamine aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat verdachte pas op zitting is gekomen met een alternatief scenario, waardoor dit scenario niet meer controleerbaar is en ook overigens als niet aannemelijk terzijde dient te worden geschoven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is verzocht hem vrij te spreken van het ten laste gelegde. Verdachte heeft consistent verklaard over de toedracht en over de omstandigheden, waardoor geen verhoor bij de politie heeft plaats kunnen vinden. De verdediging stelt voorts dat zelfs in het geval dat getuigen zouden zijn gehoord, het nog maar de vraag is of hun verklaringen dan wel controleerbaar zouden zijn geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 20 juli 2018 in een tuin/werkbroek drie opgevouwen papiertjes met daarin amfetamine zijn gevonden. Deze broek lag in de kamer van verdachte. Verdachte heeft terstond tegenover sociotherapeut [A] verklaard dat dit een leenbroek betrof van zijn werk buiten de kliniek. Ter terechtzitting heeft verdachte deze verklaring herhaald en geconcretiseerd. Verdachte heeft daaraan toegevoegd dat hij contact heeft gezocht met de directeur van de stichting. Deze zou kunnen bevestigen dat het een leenbroek betreft en dat de werklieden niet altijd dezelfde broeken aan hebben. De directeur weigerde volgens verdachte echter een verklaring af te leggen, omdat hierdoor de stichting in verband zou worden gebracht met drugs. Daarnaast heeft verdachte meerdere malen telefonisch contact gehad met de politie Almere, waarin hij volgens hem de situatie heeft uitgelegd. Dat het niet heeft kunnen komen tot een daadwerkelijk verhoor zou zijn vanwege de financiële onmogelijkheid om te reizen. Voorgaande alternatieve scenario van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande bestaat bij de rechtbank substantiële twijfel of verdachte de ten laste gelegde opzet had op het aanwezig hebben van de amfetamine. In geval van twijfel dient de rechtbank verdachte vrij te spreken. De rechtbank zal daartoe overgaan.

5.BESLISSING

De rechtbank verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. H. den Haan en
A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.A.L. van Dreumel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2018 te Almere, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,26 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijn de amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.