ECLI:NL:RBMNE:2020:1830

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5095
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit toekenning uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser, die in de periode 1990-1998 het slachtoffer is geworden van mensenhandel, had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds. Bij besluit van 11 juli 2019 werd hem een uitkering van € 15.000,- toegekend, maar bij het bestreden besluit van 1 november 2019 werd het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 3 maart 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet aanwezig was. Eiser betwistte de toepassing van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven door verweerder, die hem had ingedeeld in letselcategorieën 3 en 4. Eiser stelde dat de Letsellijst niet correct was toegepast en dat de ernst van de geweldsincidenten onvoldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name over de indeling in letselcategorieën en de criteria voor ernstig geweld.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,- en moet het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Brouwer, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C.M. van de Weerd).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering van € 15.000,- toegekend uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het fonds).
Bij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

De aanvraag
1. Eiser heeft op 15 april 2019 een aanvraag om een uitkering uit het fonds ingediend omdat hij in de periode 1990-1998 het slachtoffer is geworden van mensenhandel. Hij is in van 1990 tot en met 1997 door zijn zwager gedwongen te werken in een casino en in de drugshandel. Er was daarbij ook sprake van mishandeling en intimidatie. Nadat eiser aan zijn zwager was ontkomen is hij door een andere man gedwongen tot prostitutie. Op de momenten dat eiser weigerde, werd er geweld tegen hem gebruikt. Dit vond plaats in de periode 1997-1998.
De uitkering
2. Verweerder heeft eiser een uitkering van in totaal € 15.000,- toegekend. Bij het vaststellen van die uitkering heeft verweerder gebruik gemaakt van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven 1 juli 2019 (de Letsellijst). Daarin worden zes letselcategorieën omschreven, waaraan zes vaste uitkeringsbedragen zijn gekoppeld. Verweerder vindt het aannemelijk dat eiser twee keer het slachtoffer is geworden van mensenhandel en dat hij daardoor ernstig letsel heeft opgelopen. Voor de gebeurtenissen in 1990-1997 vindt verweerder een uitkering gelijk aan letselcategorie 3 passend, omdat over een langere periode sprake is geweest van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld. Bij letselcategorie 3 hoort een uitkering van € 5.000,-. Voor de gebeurtenissen in 1997-1998 vindt verweerder een uitkering gelijk aan letselcategorie 4 passend, omdat sprake is geweest van seksuele uitbuiting met seksueel binnendringen, gedurende een langere periode, stelselmatig gebeurd. Daarbij hoort een uitkering van € 10.000,-.
Beroepsgronden
3. Eiser voert aan dat verweerder de Letsellijst niet goed heeft toegepast en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom is gekozen voor de letselcategorieën 3 en 4. Voor wat betreft de periode 1990-1997 is eiser het niet eens met het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van veelvuldige incidenten met buitensporig geweld en dat een periode van zeven jaar niet als ‘zeer lang’ kan worden aangemerkt. Eiser is stelselmatig en dus veelvuldig geslagen en geschopt. Dat was zo intens dat van buitensporig geweld moet worden besproken. Verweerder stelt in het bestreden besluit dus ten onrechte dat er slechts een eenmalig incident was. Verder is een periode van zeven jaar een zeer lange periode. Bovendien is niet alleen de periode van zeven jaar bepalend. Verweerder moet ook laten meewegen dat eiser de effecten van wat hem is overkomen altijd met zich mee zal dragen.
4. Eiser voert verder aan dat het niet duidelijk is waarom de gevolgen van het misdrijf in 1997-1998 op zichzelf, of in combinatie met de gevolgen van het misdrijf in de periode 1990-1997 niet ernstig genoeg zijn om letselcategorie 5 toe te passen. Gelet op de ernst van de gevolgen van de misdrijven en de lange periode waarin eiser daarvan het slachtoffer was, was indeling in letselcategorie 5 mogelijk geweest.
Oordeel rechtbank
5. In het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd waarom letselcategorie 3 is toegepast voor de periode 1990-1997 en waarom letselcategorie 4 is toegepast voor de periode 1997-1998.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat letselcategorie 4 voor de periode 1990-1997 niet van toepassing is, omdat geen sprake is van ernstig geweld en het misdrijf niet over een zeer lange duur heeft plaatsgevonden. Verweerder is daarbij niet ingegaan op de vraag waarom de periode 1990-1997 niet als een zeer lange periode kan worden aangemerkt en waarom het geweld in die periode niet als ernstig kan worden beschouwd. Uit het bestreden besluit blijkt niet op grond van welke criteria geweld bij mensenhandel als ‘ernstig’ wordt aangeduid en ook niet wanneer een periode van geweld van ‘zeer lange duur’ is. De Letsellijst geeft daar ook geen duidelijkheid over. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
7. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit vastgesteld dat letselcategorie 5 voor de periode 1997-1998 niet van toepassing is, omdat geen sprake is van frequent ernstig geweld of een zeer lange periode. Ook als de twee periodes samen als één voortgezet misdrijf worden beschouwd, is volgens verweerder letselcategorie 5 niet van toepassing. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de vraag waarom in de periode 1997-1998, of in de gehele periode van 1990-1998 geen sprake is van frequent ernstig geweld. Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet in welke gevallen wel moet worden gesproken van frequent ernstig geweld en dit volgt ook niet uit de Letsellijst. Ook op dit punt is het bestreden besluit daarom onvoldoende gemotiveerd.
Conclusie
8. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Daarom is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder ook het door eiser betaalde griffierecht van € 174,- aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Brouwer griffier. De uitspraak is gedaan op 24 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.