ECLI:NL:RBMNE:2020:1875

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1512
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voorlopige voorziening urgentieverklaring woningverhuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening in verband met de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring voor een woning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Verzoekster had op 31 januari 2020 een aanvraag ingediend, die op 18 mei 2020 werd afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij en haar vijf kinderen tijdelijk in een crisiswoning verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang, omdat verzoekster op het moment van de aanvraag nog steeds onderdak had, ook al was de situatie verre van ideaal. De voorzieningenrechter benadrukte dat de procedure bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen, en dat de spoedeisendheid een belangrijke rol speelt. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentieverlening, omdat zij niet minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene van de gemeente Almere was geweest. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was en er geen spoedeisend belang was. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1512
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.S. Biervliet).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring voor een woning afgewezen.
Verzoekster heeft op 13 februari 2020 tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft daarnaast op 16 april 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 11 mei 2020 heeft verzoekster nog nadere stukken overgelegd.
De voorzieningenrechter doet, met toestemming van de partijen, zonder zitting uitspraak.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de urgentieaanvraag van verzoekster afgewezen omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentieverlening. Op het moment van indienen van een verzoek om urgentieverklaring dient een woningzoekende namelijk minimaal twee jaar onafgebroken ingezetene te zijn van de gemeente Almere. Als de woningzoekende in een instelling verblijft, geldt deze twee-jaarsnorm direct voorafgaande aan het verblijf in die instelling. Verzoekster heeft aangegeven tijdelijk in een crisisopvang van [naam instelling] te verblijven, maar zij is niet twee jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, of voorafgaand aan het verblijf in voornoemde instelling, ingezetene van Almere geweest. Daarnaast heeft verzoekster niet voldoende onderbouwd dat zij in de instelling waar zij aangeeft te verblijven wordt begeleid om uiteindelijk zelfstandig te wonen. Ondanks de ernst van de huisvestingssituatie van verzoekster, is deze situatie niet dusdanig onderscheidend van andere woningzoekenden dat op basis van de hardheidsclausule alsnog urgentie moet worden verleend.
Standpunt verzoekster
3. Verzoekster verzoekt om een voorziening dat verweerder aan haar een urgentieverklaring zal afgeven. Verzoekster stelt dat ze een aantal jaar in Engeland heeft gewoond, maar dat ze niet meer in haar woning kon blijven wonen en dat ze niet bij haar in Engeland wonende moeder kon verblijven. Een vriendin van verzoekster vertelde haar dat een familielid een woning in Almere beschikbaar had en verzoekster heeft daarom Engeland verlaten om naar Almere te gaan. Daar aangekomen bleek de woning niet beschikbaar te zijn. Verzoekster verblijft nu noodgedwongen met haar vijf kinderen in een crisiswoning van [naam instelling] in [plaatsnaam] , omdat de crisiswoning in Almere maar tot 28 november 2019 beschikbaar was. De crisiswoning is echter tijdelijk en verzoekster kan hier niet blijven. Bovendien is sprake van een onhoudbare situatie. Doordat het een tweekamerappartement betreft is het erg krap en kunnen de kinderen niet op een fatsoenlijke wijze leven. Dit heeft al tot ernstige conflicten geleid. Zo moet verzoekster binnenkort voor de politierechter verschijnen voor mishandeling van haar dochter. De partner van verzoekster woont tijdelijk ergens anders. Gelet op deze omstandigheden is er volgens verzoekster sprake van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met een zelfstandige woonruimte op korte termijn.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid een belangrijke rol. Omdat bij verweerder bezwaar tegen het primaire besluit aanhangig is, moet de vraag worden beantwoord of sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt in afwachting van een beslissing op dat bezwaar.
5. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat er geen sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat uit de stukken is op te maken dat verzoekster nog steeds in de crisiswoning van [naam instelling] in [plaatsnaam] verblijft en dat niet is aangetoond tot wanneer zij hier kan blijven. Hoewel deze woning vanwege de grootte verre van ideaal is, hebben verzoekster en haar kinderen dus wel onderdak. Verweerder heeft in de bezwaarprocedure aan verzoekster verzocht stukken te overleggen die (onder andere) duidelijkheid geven over de duur van de opvang in de instelling. Op basis van de zorg- en woonovereenkomst die verzoekster vervolgens op 11 mei 2020 heeft overgelegd, kan de voorzieningenrechter deze informatie echter nog steeds niet vaststellen. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoekster pas twee maanden nadat zij in bezwaar is gegaan een voorlopige voorziening heeft ingediend, terwijl het voorbeeld dat verzoekster noemt om de gestelde onhoudbare situatie aan te geven, een geweldsincident van 12 februari 2020 betreft. In dit kader overweegt de voorzieningenrechter dat deze verdenking van mishandeling een rol speelt in het door haar aangetoonde verzoek om uithuisplaatsing van de dochter in kwestie, maar niet redengevend kan zijn bij de beantwoording van de vraag of verzoekster een urgentieverklaring zou moeten krijgen. Ook lijkt verzoekster zelf een aandeel te hebben in het feit dat er nog geen beslissing op bezwaar is genomen. Zij had haar aanvraag namelijk niet met de benodigde stukken onderbouwd, ondanks diverse verzoeken van verweerder hiertoe. Verweerder heeft in de bezwaarprocedure verzoekster nog tot 30 april 2020 de tijd gegeven om een aantal stukken aan te leveren. Het feit dat verzoekster deze stukken pas op 11 mei 2020 heeft aangeleverd, weegt niet in haar voordeel.
Evident onrechtmatig
6. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is. De door verzoekster gevraagde voorziening kan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in een bodemprocedure in stand zal blijven.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Verzoekster voldoet door haar eerdere verblijf in Engeland niet aan de voorwaarde dat zij twee jaar voorafgaand aan de aanvraag of haar verblijf in de instelling ingezetene van de gemeente Almere is geweest (artikel 11, vierde lid, aanhef en onder A van de Huisvestingsverordening Almere 2019). Haar aanvraag zou wel nog met toepassing van de hardheidsclausule kunnen worden toegewezen. Op voorhand kan de voorzieningenrechter echter niet oordelen dat het evident is dat verweerder deze hardheidsclausule in dit geval moet toepassen. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoekster geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter acht het voorstelbaar dat de woonsituatie verre van ideaal is voor verzoekster en haar kinderen. Deze belangen wegen echter niet zo zwaar dat moet worden geoordeeld dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Omdat het besluit niet evident onrechtmatig is, kan ook daaraan niet de conclusie worden verbonden dat sprake is van onverwijlde spoed tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Conclusie
8. Gelet op het bovenstaande bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Er is immers geen spoedeisend belang. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier, op 18 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.