ECLI:NL:RBMNE:2020:1884
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde waarde van € 762.000,- voor het belastingjaar 2019, welke was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had in een eerdere uitspraak op bezwaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde.
Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij een lagere waarde bepleitte. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een matrix van referentiewoningen aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Eiser voerde aan dat de vergelijkingen met andere woningen inconsequent waren, maar de rechtbank oordeelde dat de waarde voor elk kalenderjaar opnieuw moet worden bepaald en dat eerdere waarderingen niet als maatstaf kunnen dienen.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de ligging van de woning en andere relevante factoren. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.