ECLI:NL:RBMNE:2020:1888

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 1552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake medisch onderzoek en schorsing rijbewijs

Op 15 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een bergingsinspecteur, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Dit besluit, genomen op 2 april 2020, hield in dat verzoeker een medisch onderzoek moest ondergaan en dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst tot de resultaten van dit onderzoek bekend waren. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en inkomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, maar oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is. Verzoeker betwist niet dat hij met een te hoge alcoholwaarde heeft gereden, wat de reden was voor het opleggen van het medisch onderzoek. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit van verweerder zorgvuldig is genomen en dat er geen onzorgvuldigheden zijn aangetoond. Verweerder heeft op basis van informatie van de politie, die melding maakte van verzoeker die onder invloed van alcohol in zijn auto werd aangetroffen, het besluit genomen. Ondanks de coronamaatregelen zijn er nog steeds mogelijkheden voor medisch onderzoek, en verzoeker kan in mei nog worden onderzocht.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen kans van slagen is voor het bezwaar van verzoeker. De uitspraak is gedaan zonder openbare zitting, vanwege de coronamaatregelen, en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1552

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.S. Rozenbeek),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een medisch onderzoek opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst tot in ieder geval de resultaten van het onderzoek bekend zijn.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 11 mei 2020 heeft verzoeker het spoedeisend belang nader toegelicht. Bij brief, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder nader toegelicht dat medisch onderzoeken plaatsvinden. De rechtbank heeft beide brieven naar partijen doorgezonden. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Heeft verzoeker een spoedeisend belang bij deze procedure?
1. Een voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening is dat degene die het verzoek doet een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek. Verzoeker heeft voldoende onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft. Verzoeker is bergingsinspecteur en moet in noodsituaties op plekken zijn waar niet te voorspellen is of daar openbaar vervoer is. Het rijbewijs heeft hij nodig om zijn werk uit te oefenen en om zijn inkomen en baan te behouden. De voorzieningenrechter zal het verzoek dan ook inhoudelijk bespreken en beoordelen of zijn bezwaar kans van slagen heeft.
Waarom is in deze zaak geen zitting gehouden?
2. De voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting als het verzoek bijvoorbeeld kennelijk ongegrond is [1] . Bij een kennelijk ongegrond verzoek is er geen twijfel mogelijk dat het verzoek geen kans van slagen heeft. Dat is hier het geval. Verzoeker voert in de kern aan dat het niet duidelijk is wanneer een medisch onderzoek kan plaatsvinden. Voor de voorzieningenrechter is het op voorhand duidelijk dat die grond niet kan slagen. Daarom is het verzoek kennelijk ongegrond. Hieronder zal de voorzieningenrechter dit nader toelichten.
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
3. Verweerder krijgt op 3 maart 2020 bericht van de politie bericht dat – kort samengevat – verzoeker met teveel alcohol op heeft autogereden. Naar aanleiding van dit bericht heeft verweerder bepaald dat verzoeker een onderzoek moet ondergaan naar zijn alcoholgebruik én dat verzoeker in ieder geval niet meer mag autorijden tot de uitslag van het onderzoek.
Waarom heeft verweerder dit besluit genomen?
4. Verweerder heeft dit besluit genomen, omdat uit de informatie van de politie volgt dat verzoeker als beginnend bestuurder met een (alcohol)waarde 720 μgl heeft autogereden. Volgens verweerder heeft verzoeker met deze hoeveelheid alcohol de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en moet hij een onderzoek ondergaan naar zijn alcoholgebruik [2] . Tot de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, is de geldigheid van verzoekers rijbewijs geschorst en mag hij niet autorijden [3] .
Waarom is verzoeker het niet eens met het besluit?
5. Verzoeker voert aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en hij onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Hij stelt dat verweerder vanwege de uitbraak van het coronavirus extra maatregelen heeft genomen om verspreiding van het virus te voorkomen en daarom voorlopig geen onderzoeken meer inplant. Het is dus onduidelijk wanneer verzoeker onderzocht kan worden. Daarmee is het ook onduidelijk wanneer verzoeker weer over zijn rijbewijs kan beschikken.
Wat is het standpunt van verweerder?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij de gemeten hoeveelheid alcohol verplicht is een onderzoek op te leggen en dat de geldigheid van het rijbewijs moet worden geschorst. Volgens verweerder is hij daartoe op grond van de wet verplicht en heeft hij geen bevoegdheid om hiervan af te wijken. Verder stelt verweerder dat als verzoeker de kosten van het onderzoek betaalt hij met verweerder contact kan opnemen voor het inplannen van het onderzoek. Op kleine schaal vinden namelijk nog onderzoeken plaats en verzoeker zou in mei nog kunnen worden onderzocht, aldus verweerder.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op wat verzoeker heeft aangevoerd, niet is gebleken dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of de belangen van verzoeker onevenredig worden geraakt. Verweerder heeft naar aanleiding van het bericht van de politie het primaire besluit genomen. De inhoud van het bericht rechtvaardigt het vermoeden dat verzoeker niet langer geschikt is om auto te rijden. In het bericht staat namelijk dat de politie langs de N11 verzoeker in zijn auto, waarvan de motor nog draaide, slapend heeft aangetroffen. Verzoeker maakte op de politie een verwarde indruk, was onvast ter been, sprak met een dubbele tong en rook naar alcohol. De politie heeft een blaastest bij verzoeker afgenomen en een waarde van 720 μgl geconstateerd. Verzoeker betwist het voorgaande niet. Als bij een beginnend bestuurder – zoals verzoeker – deze waarde wordt gemeten, is verweerder op grond van de wet- en regelgeving verplicht om verzoeker een medisch onderzoek op te leggen en zijn rijbewijs te schorsen. Hiervan kan verweerder niet afwijken en er is dan ook geen ruimte om rekening te houden met de belangen van verzoeker. Daar komt bij dat uit de reactie van verweerder blijkt dat, ondanks de beperkende maatregelen die verweerder heeft genomen vanwege het Coronavirus, op kleine schaal nog steeds onderzoeken worden ingepland en dat verzoeker in mei nog kan worden onderzocht. Het is dus niet zo dat verzoeker – als hij de kosten voor het onderzoek heeft betaald – niet binnen afzienbare tijd kan worden onderzocht. De grond heeft geen kans van slagen.
Wat is het eindoordeel van de voorzieningenrechter?
8. Gelet op wat hiervoor is geoordeeld, ziet de voorzieningenrechter op dit moment niet in dat het bezwaar kans van slagen heeft. Bij afweging van de betrokken belangen, wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2020 door mr. M.P. Glerum, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier
.Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Artikel 23, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.
3.Artikel 5, aanhef en onder k, en artikel 6 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011.