ECLI:NL:RBMNE:2020:1910

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
UTR 20/717
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E. van Abbe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening voor persoonsgebonden budget in het kader van zorg in natura

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. I.E. Mussche, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad. Dit besluit, genomen op 13 november 2019, kende verzoekster zorg in natura toe voor dagbesteding voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 september 2020. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij een persoonsgebonden budget (pgb) wenst in plaats van zorg in natura.

De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster niet heeft onderbouwd dat zorg in natura in haar geval niet mogelijk of niet passend zou zijn. Hoewel verzoekster aanvoert dat zij voldoende studiepunten moet behalen om haar opleiding te kunnen voortzetten en dat haar zorgverlener, mevrouw [A], haar vertrouwenspersoon is geworden, is er geen spoedeisend belang aangetoond. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster nog steeds zorg ontvangt van haar zorgverlener, ondanks dat hier tijdelijk geen vergoeding tegenover staat. Dit betekent dat de situatie kan worden voortgezet totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster, en er is geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/717

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 april 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. I.E. Mussche),

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster recht heeft op een voorziening voor dagbesteding voor de periode van 1 oktober 2019 tot en met 30 september 2020. Dit wordt toegekend als Zorg in Natura (ZIN).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
3. Verzoekster heeft over het gestelde spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure aangevoerd dat verzoekster voldoende studiepunten moet behalen om op de opleiding te kunnen blijven. De zorgverleenster die verzoekster inhuurde en betaalde uit het persoonsgebonden budget (pgb), mevrouw [A] van [naam] ( [naam] ), is haar vertrouwenspersoon geworden. Zonder begeleiding van [naam] is het voor verzoekster niet mogelijk om met voldoende begeleiding voldoende studiepunten te halen. Verzoekster heeft niet gekozen voor ZIN maar voor een pgb. [naam] wil niet bij een instelling werken om zo ZIN aan verzoekster te verlenen. Het is cruciaal voor het welzijn van verzoekster dat de begeleiding die zij van [naam] ontvangt wordt gecontinueerd. Gezien de financiële situatie van verzoekster kan zij de kosten voor de zorg van [naam] niet zelf betalen.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit dagbesteding voor verzoekster heeft geïndiceerd en verder dat de verantwoordelijke hoofdaannemer Kwintes daarover met verzoekster in gesprek zal gaan. De zorg zal worden verleend als ZIN.
5. Verzoekster heeft toegelicht waarom zij graag een pgb wil ontvangen, maar zij heeft niet onderbouwd dat het afnemen van ZIN voor haar niet mogelijk of passend is, of dat het gezien haar medische situatie niet van haar mag worden gevergd dat zij (tijdelijk) zorg bij andere zorgverleners afneemt. Dat verzoekster geen gebruik wil maken van ZIN en dat zij bij [naam] wil blijven die geen ZIN wil leveren, is een eigen keuze van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft, gezien de situatie zoals verzoekster die schetst, begrip voor verzoeksters wens om bij [naam] te blijven, maar ziet hierin geen aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen. Bovendien blijkt uit de stukken dat verzoekster nog steeds zorg ontvangt van [naam] , ondanks dat hier (tijdelijk) geen vergoeding tegenover staat. Niet blijkt dat deze situatie niet kan worden gecontinueerd totdat verweerder een beslissing op bezwaar heeft genomen.
6. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. van Abbe, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.