ECLI:NL:RBMNE:2020:1933

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
16/107734-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in appartementencomplex met levensgevaar voor omwonenden en mishandeling van politieambtenaar

Op 25 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en mishandeling. De verdachte stak op 4 mei 2019 in zijn eigen woning in een appartementencomplex op verschillende plekken papier in brand, wat leidde tot aanzienlijke schade aan zijn woning en inboedel. Tijdens de brand waren de bewoners van de naastgelegen woningen aanwezig, wat het gevaar voor levens en goederen vergrootte. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gemeen gevaar voor zowel goederen als levensgevaar voor omwonenden. De verdachte heeft bij zijn aanhouding ook een politieagent mishandeld door deze een stomp te geven op de arm. Deskundigen concludeerden dat de verdachte leed aan complexe persoonlijkheidsproblematiek, wat leidde tot een advies voor klinische behandeling. De rechtbank volgde dit advies en legde een gevangenisstraf op van 540 dagen, waarvan 151 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en verplichte opname in een klinische zorginstelling. De rechtbank verklaarde de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/107734-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats] , Syrië,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in / verblijvende te Justitieel Complex Schiphol.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 augustus 2019, 17 september 2019, 4 november 2019, 21 januari 2020, 31 maart 2020, 7 mei 2020 en 15 mei 2020. Op de twee laatstgenoemde data vond de inhoudelijke behandeling plaats.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking tegen de verdachte is opgenomen in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 4 mei 2019 te [woonplaats] brand heeft gesticht in zijn woning aan de [adres] , waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan;
feit 2: op of omstreeks 4 mei 2019 te Maarssen [verbalisant 1] , hoofdagent, heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen op grond van hetgeen verdachte heeft verklaard ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de officier van justitie kan op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de verschillende rapportages van verbalisant [verbalisant 2] en verklaringen van omwonenden, worden vastgesteld dat naast het ten laste gelegde onderdeel gevaar voor goederen ook bewezen kan worden verklaard dat verdachte met zijn handelen gevaar voor personen heeft veroorzaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verdachte is geweest die de brand heeft aangestoken, en hierbij een gemeen gevaar voor goederen heeft veroorzaakt. Echter, in afwijking van het standpunt van de officier van justitie, heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, dat ook sprake is geweest van gevaar voor personen veroorzaakt door het handelen van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik heb meer dan 20 foto’s en papieren met een aansteker in brand gestoken. Ik gooide ze op de grond terwijl ik door mijn appartement liep van de ene kamer naar de andere kamer. Hierbij heeft ook een stuk stof vlam gevat, deze heb ik door het appartement geschopt. Zo zijn de 4 of 5 brandhaarden ontstaan waar de officier van justitie het over heeft. Ik zag dat de brand groot was in de woonkamer. Daarna heb ik mijn spullen in een tas gedaan en heb ik mijn woning verlaten. [2]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , belast met surveillance voor de politie Midden-Nederland, district West-Utrecht, binnen de gemeente De Ronde Venen, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Op 4 mei 2019 (…) werd ik naar de [adres] te [woonplaats] gestuurd. (…) Ik zag dat er lichte rookontwikkeling aan de bovenzijde van de woning te zien was. Ik zag dat deze rook nabij de schoorsteen en dakpannen naar boven kwam. [3] Ik zag dat de woning [adres] een woning betrof in een appartementencomplex op de eerste etage. Ik zag dat dat het complex uit twee (2) woonlagen bestond. (…) Ik zag later dat de woning gelegen aan [adres] , ernstige waterschade had geleden. Ik zag dat leden van de brandweer andere bewoners uit hun woningen haalden. Ik zag dat uit vrijwel alle woningen in het complex mensen kwamen. [4]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Na de eerste handelingen ter plaatse heb ik alle bewoners verzocht hun woning te verlaten. Tussen deze bewoners bevond zich ook bewoner van de [adres] genaamd [bewoner] (…). (…) ik hoorde vervolgens dat [bewoner] aangaf voor 99% blind te zijn maar wel goed te kunnen horen. Kennelijk was dit de reden dat [bewoner] de eerder gevaarlijke situatie niet kon inschatten (…). [5]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
In de woonkamer trof ik een deels verbrande bank aan. (…) Ik zag dat een deel van de matras in de ouderslaapkamer was aangetast door brand. (….) Ik zag dat de cv grotendeels weg was gesmolten. [6] Door mij werd op 5 separate plaatsen primaire brandhaarden aangetroffen (…). (…) In onderhavige casus was er sprake van een grote rookontwikkeling. Dit alarmeerde overige bewoners van de galerijflat welke dus ten tijde van de brand aanwezig waren. [7]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Door deze brand ontstond er waterschade bij ondergelegen woning. Daarnaast ontstond er bij naastgelegen woningen al rookschade terwijl de brand zich nog in een beginnend stadium bevond (…). Derhalve was er sprake van gemeen gevaar voor goederen (…). De bewoners van naastgelegen woningen waren thuis ten tijde van de brand. [8] Indien deze brand niet in een vroeg tot zeer vroeg stadium was opgemerkt had de brand zich mogelijk tot een volledig ontwikkelde brand kunnen uitbreiden waarbij zowel vuur alsmede de rookontwikkeling bedreigend zijn. (…) de bank en het bed nog niet volledig uitgebrand waren en er dus nog voldoende brandstof in de woning aanwezig was. Daarnaast [9] waren er nog voldoende andere materialen in de woning aanwezig welke elk op een bepaald moment aan de brand bij zouden gaan dragen. Derhalve was er sprake van levensgevaar voor personen [10]
De bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, inhoudende:
Het inademen van rook alleen al kan schade opleveren voor de gezondheid van personen. (…) De woningen rondom vertoonden water- en rookschade. Een of meerdere bewoners moesten door de hulpverleners in veiligheid gebracht worden. [11] Door op vijf separate plaatsen brand te stichten in de woning, waaronder op een bank en een bed welke elk afzonderlijk een grote vuurlast kunnen veroorzaken, is er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten. [12]
4.3.2
De overwegingen van de rechtbank
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte aangestoken brand naast gemeen gevaar voor goederen, ook gemeen gevaar voor personen heeft veroorzaakt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gemeen gevaar voor personen
Bij beoordeling van de vraag of sprake is geweest van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel moet worden gekeken welk gevaar naar algemene ervaringsgegevens voorzienbaar was ten tijde van de brandstichting.
Op grond van de bovenstaande processen-verbaal en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft opzettelijk foto’s en papieren in brand gestoken op meerdere plaatsen in zijn woning en, terwijl hij zag dat de brand in zijn woonkamer groot was, heeft daarna zijn woning verlaten. In de woning zijn 5 primaire brandhaarden in verschillende ruimtes aangetroffen. De woning bevond zich in een appartementencomplex met 2 woonlagen, en op het moment van de brand waren de bewoners van de naastgelegen woningen aanwezig in hun woning. Een van deze bewoners was zeer slechtziend en om deze reden bijzonder kwetsbaar. Op het moment dat de brandweer arriveerde was er sprake van grote rookontwikkeling en waren er nog voldoende materialen in de woning van verdachte aanwezig die konden bijdragen aan de brandontwikkeling.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat er door de brand die door verdachte is gesticht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen, te weten meerdere buurtbewoners, te duchten is geweest en dat dit gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
4.3.3
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde een bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] van 5 mei 2019; [13]
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] van 5 mei 2019; [14]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 mei 2020. [15]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 4 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen aan de [adres] (zijnde een woning gelegen in een appartementencomplex) door open vuur in aanraking te brengen met papier ten gevolge waarvan de inboedel gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde woning en belendende/omliggende woningen, en levensgevaar voor buurtbewoners, of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners, te duchten was;
feit 2
op of omstreeks 4 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht, een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te stompen tegen de arm van die [verbalisant 1] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder
feit 1bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Het onder
feit 2bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
* een meldplicht bij de reclassering;
* verplichte klinische opname in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht;
* een behandelverplichting inhoudende ambulante behandeling.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van de feiten, kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de thans ondergane voorlopige hechtenis in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel en de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden. De raadsman verzoekt de rechtbank bij de strafoplegging, in bijzonder voor het tweede feit, de gemoedstoestand van verdachte op het moment van het ten laste gelegde mee te nemen in de strafmaat. De verdediging benadrukt verder de hulpvraag van verdachte en de wens de plaatsing in de kliniek Veldzicht op korte termijn te realiseren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door in zijn eigen woning op verschillende plekken papier in brand te steken. Als gevolg hiervan heeft zijn eigen woning en inboedel veel schade opgelopen. Verdachte heeft vervolgens een koffer gevuld met zijn spullen en heeft de deur achter zich dichtgetrokken. De woning bevindt zich in een appartementencomplex, dat geheel moest worden ontruimd. Door de grootschalige rookontwikkeling als gevolg van de brand hebben de naastgelegen woningen ook schade opgelopen. Verdachte heeft door zijn handelen een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, die relatief goed is afgelopen, hetgeen alleen te danken is aan het handelen van alerte buurbewoners. Daarentegen was de gevaarzetting groot. De woning van verdachte is een woning die deel uitmaakt van een galerijflat. Op het tijdstip van de brand waren de bewoners van de naastgelegen woningen aanwezig.
Dit is een zeer ernstig feit waarbij niet alleen gevaar voor goederen te duchten is geweest, maar ook levensgevaar voor personen. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen kwalijk. De door verdachte gestichte brand heeft niet alleen geleid tot aanzienlijke schade, maar heeft ook geleid tot onrust bij zijn medebewoners.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van verbalisant [verbalisant 1] door hem een stomp te geven op zijn arm. Hoewel de rechtbank de verwarde gemoedstoestand van verdachte op het moment van zijn aanhouding in haar beoordeling meeneemt, acht de rechtbank de mishandeling van een verbalisant in functie een kwalijk feit.
Persoon van verdachte en rapportages
Uit het strafblad van verdachte van 6 juli 2019 is gebleken dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voor soortgelijke feiten. Dit wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegewogen.
Bij rapporten van Pro Justitia hebben J. Yntema, GZ-psycholoog, op 16 maart 2020 en M.H. Diawara, psychiater, op 23 maart 2020 over verdachte gerapporteerd.
Door de psychiater is geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een periodiek explosieve stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis en een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor een vorm van genderdysforie en zijn er acculturatie/integratieproblemen. De psycholoog beschrijft een grotendeels gelijkluidende conclusie en constateert bij verdachte een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, in de vorm van een posttraumatische stressstoornis, persoonlijkheidsstoornis, of schizofrene ontwikkeling. Daarnaast is er volgens de psychologisch rapporteur sprake van genderdysforie en verslavingsproblematiek.
De psychiatrisch rapporteur heeft het recidiverisico, bij aanhoudend middelengebruik en zonder interventies, ingeschat als hoog. De psycholoog beschrijft het recidiverisico bij onbehandelde terugkeer in de maatschappij als matig tot hoog.
Door zowel de psycholoog als de psychiater is geconcludeerd dat de vastgestelde stoornissen invloed hebben uitgeoefend op de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten, en zij adviseren derhalve deze feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dus in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Zowel de psycholoog als de psychiater achten het van belang dat verdachte gezien zijn problematiek in eerste instantie klinisch wordt behandeld, waarna – bij voldoende stabilisatie – een ambulante behandeling kan volgen bij een forensisch FACT-team. De psychiater adviseert een klinische behandeling bij een forensische psychiatrische afdeling met expertise op het gebied van transculturele psychiatrie zoals Veldzicht.
De reclassering heeft over verdachte een rapport met de datum 30 april 2020 opgesteld, en deze bij e-mails van 11 mei 2020 en 14 mei 2020 verder aangevuld. In het rapport en de aanvullingen, opgemaakt door A. Belhadj, reclasseringswerker, zijn voornoemde bevindingen van voornoemde psychologisch en psychiatrisch rapporteurs overgenomen. De reclasseringsrapporteur heeft het recidiverisico, in overeenstemming met de psychologisch en psychiatrisch rapporteur, ingeschat als hoog. De reclassering heeft geadviseerd – indien de rechtbank tot een veroordeling komt – aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met – kort gezegd – de volgende bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de reclassering
  • verplichte opname in een klinische zorginstelling, te weten Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht;
  • een behandelverplichting inhoudende ambulante behandeling.
De reclassering heeft bij de bovenstaande voorwaarden de kanttekening geplaatst dat, gezien het hoge recidiverisico bij uitblijven van behandeling, het wenselijk is dat de detentie voortduurt tot aan zijn plaatsing indien verdachte nog niet bij de aangewezen zorginstelling terecht kan.
De reclasseringsrapporteur heeft daarnaast geadviseerd deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Strafoplegging en bijzondere voorwaarden
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapportages van Yntema en Diawara en het hierin opgenomen, en door de reclassering overgenomen, advies tot opleggen van gedragskundige interventie in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank zal derhalve de bijzondere voorwaarden, zoals geformuleerd door de reclassering, opleggen aan verdachte in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de persoon van verdachte en het hoge recidiverisico bij uitblijven van behandeling, acht de rechtbank het van belang dat verdachte aansluitend op zijn detentie wordt opgenomen in Veldzicht.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven en rekening houdend met de ernst van het bewezen verklaarde, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen waarvan 151 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis zal in mindering worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen vrijheidsstraf. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde, en door de officier van justitie gevorderde, voorwaarden verbinden. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden met betrekking tot de opname in de zorginstelling Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte aansluitend aan het aflopen van zijn voorlopige hechtenis, en dus op 28 mei 2020, zal worden opgenomen in Veldzicht om te starten met een klinische behandeling.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Voorts heeft de reclassering geadviseerd, en de officier van justitie verzocht, de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren op grond van artikel 14e Wetboek van Strafvordering. Het wettelijk kader voor de dadelijke uitvoerbaarheid stelt de eis dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangever of (een) ander(en). Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval voldaan aan deze wettelijke vereisten voor de dadelijke uitvoerbaarheid. Gezien de ernst van de feiten en het door de rapporteurs ingeschatte recidiverisico indien de behandeling niet gestart wordt, is de rechtbank van oordeel dat er een gevaar voor herhaling bestaat dat hij in de toekomst opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen.

9.BESLAG

De in deze rubriek gebruikte omschrijvingen verwijzen naar de in het procesdossier gebruikte benamingen voor de beslagen goederen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen goederen, omschreven als ‘Blackberry telefoon’ [16] en ‘Acer Chromebook’ [17] kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie en de rechtbank verzocht te beslissen tot teruggave. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de standpunten van de officier van justitie en de verdediging de goederen met de omschrijving ‘Blackberry telefoon’ en ‘Acer Chromebook’ zullen worden teruggegeven aan verdachte.

10.BENADEELDE PARTIJ

Stichting Groenwest en [verbalisant 1] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Stichting Groenwest, de verhuurder van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , vordert een bedrag van € 11.881,23 (te vermeerderen met de wettelijke rente en incassokosten), geheel bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. [verbalisant 1] vordert een bedrag ter hoogte van € 175,- geheel bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en dat dit rechtstreekse schade betreft. De officier van justitie heeft dan ook verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en berekening van de wettelijke rente.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van benadeelde partij Stichting Groenwest op het standpunt gesteld dat deze onvoldoende is onderbouwd, dan wel dat een inhoudelijke beoordeling van de vordering het strafgeding onevenredig zou belasten. Op grond van deze punten heeft de raadsman verzocht de vordering van Stichting Groenwest niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [verbalisant 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij Stichting Groenwest
De benadeelde partij Stichting Groenwest heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De vordering is schriftelijk (per e-mail) ingediend door [A] , medewerker incasso bij Stichting Groenwest. Niet kan worden vastgesteld dat [A] ook gemachtigd is om Stichting Groenwest te vertegenwoordigen omdat een schriftelijke machtiging dan wel een uittreksel van de Kamer van Koophandel ontbreekt. Ten gevolge hiervan is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Benadeelde partij [verbalisant 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [verbalisant 1] als gevolg van het door verdachte bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid, gekeken naar de omstandigheden van dit geval en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend – voor toewijzing tot een bedrag van € 150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
25 mei 2020tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel desgewenst aan de orde stellen in een procedure bij de burgerlijke rechter.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [verbalisant 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 150,- te vermeerderen met de bovengenoemde wettelijke rente. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 3 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat door verdachte wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
540 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht in deze zaak, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
151 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 jarenvast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
*
Meldplicht
zich persoonlijk op de met de reclassering afgesproken datum zal melden bij de aangewezen reclasseringsinstantie. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
*
Opname in een klinische zorginstelling
veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te weten Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht per 28 mei 2020. De opname duurt maximaal één (1) jaar, dan wel zoveel korter de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling en/of behandelaar zullen worden gegeven.
*
Ambulante behandelverplichting
zich laat behandelen door het FACT-team, of een soortgelijke ambulante zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, zolang de reclassering dit nodig acht doch niet langer dan de duur van de door de rechtbank gestelde proeftijd. Verdachte zal zich houden aan de regels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan de reclassering opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen met de omschrijving ‘Blackberry telefoon’ en ‘Acer Chromebook’, IBN-codes/Voorwerpnummers respectievelijk: B.01/MD5R019030_530037 en B.03/MD5R019030_530039;
Benadeelde partijen
[verbalisant 1]
  • wijst de vordering van [verbalisant 1] toe tot een bedrag van € 150,- (zegge: honderdvijftig euro);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [verbalisant 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2020 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [verbalisant 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [verbalisant 1] aan de Staat € 150,- (zegge: honderdvijftig euro) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2020 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Stichting Groenwest
- verklaart Stichting Groenwest niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Bevel tot voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. C.S. Schoorl en S.M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Kappel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2020.
mr. S.M. van der Veen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente De Ronde Venen opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen aan de [adres] (zijnde een woning gelegen in een appartementencomplex) door open vuur in aanraking te brengen met papier, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van voornoemde woning en/of belendende/omliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar voor buurtbewoners, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [woonplaats] , gemeente Stichtse Vecht, een ambtenaar, [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te slaan/stompen tegen de arm van die [verbalisant 1] ;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal einddossier, 2019131580 C Z, en aanvullend procesdossier, 2019131580 D Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, District West Utrecht, doorgenummerd 171 tot en met 346. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal die op ambtseed of ambtsbelofte en in de wettelijke vorm zijn opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 mei 2020.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 4 mei 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 227.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 4 mei 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 228.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 6 mei 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 234.
6.Een proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 9 mei 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 272.
7.Een proces-verbaal van forensisch brandonderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 9 mei 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 273.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 14 juni 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 281.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 14 juni 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 281.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 14 juni 2019, proces-verbaal einddossier, pagina 282.
11.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 10 oktober 2019, aanvullend procesdossier, pagina 344.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 10 oktober 2019, aanvullend procesdossier, pagina 345.
13.Een proces-verbaal van aangifte van [verbalisant 1] d.d. 5 mei 2019, einddossier, pagina 317 t/m 320.
14.Een proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 5 mei 2019, einddossier, pagina 323 t/m 324.
15.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 mei 2020.
16.IBN-code/Voorwerpnummer:
17.IBN-code/Voorwerpnummer: