Overwegingen
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de sluiting van het pand een redelijke kans van slagen heeft. Daarbij weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om in navolging van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen na enkel een afweging van de betrokken belangen. De reden hiervoor is dat er na deze uitspraak van de ABRvS inmiddels meerdere uitspraken zijn gedaan in vergelijkbare zaken, waardoor de voorzieningenrechter zich voldoende in staat acht om een voorlopig oordeel te geven over de rechtmatigheid van het primaire besluit.
3. [handelsnaam] is de eenmanszaak van verzoeker, gevestigd op de [adres] te [vestigingsplaats] . Op 29 januari 2020 heeft er een integrale controle plaatsgevonden binnen de gemeente Hilversum. De controle was een samenwerkingsverband tussen de gemeente Hilversum, de politie Midden-Nederland en de Belastingdienst, die onder meer bij [handelsnaam] , de eenmanszaak van verzoeker aan de [adres] te [vestigingsplaats] , heeft plaatsgevonden. In de bedrijfsruimte van verzoeker werd een groot aantal goederen aangetroffen, die volgens verweerder worden aangetroffen in hennepkwekerijen.
4. Verweerder heeft het primaire besluit genomen, omdat – kort samengevat – aannemelijk is dat verzoeker met zijn bedrijfsvoering de illegale hennepteelt faciliteert. Verweerder maakt daarom gebruik van de bevoegdheid die hij heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet om tot sluiting van het pand over te gaan. Verweerder baseert zich daarbij op twee bevindingenrapportages van Team Toezicht van 25 februari 2020 en een rapport van de [functie] bij de Coördinatie Eenheid Hennep van de politie eenheid Midden-Nederland van 21 februari 2020. De rapportages zijn opgesteld na de controle die op 29 januari 2020 heeft plaatsgevonden.
5. Verzoeker voert aan dat het besluit onzorgvuldig is genomen. Uit de motivering van het besluit, de reactie op de zienswijze van verzoeker en de onderliggende stukken blijkt dat verweerder enkel oog heeft voor bevindingen en argumenten, die het kennelijk al voor de controle ingenomen standpunt dat vanuit het pand van verzoeker gehandeld werd in strijd met de Opiumwet bevestigen. Verweerder schetst volgens verzoeker een selectief en verre van volledig beeld. Zo wordt er bijvoorbeeld volledig aan voorbij gegaan dat er ook veel reguliere goederen aanwezig waren in het bedrijfspand, zoals w.c.-papier, vuurschalen, barbecues en snoepwaren. En de koolstoffilters die zijn aangetroffen zijn voor gebruik in een normaal airconditioningsysteem. Verder kunnen alle bij verzoeker aangetroffen goederen die gebruikt kunnen worden bij de hennepteelt, ook gebruikt worden voor de reguliere teelt. Dat sommige merken volgens verweerder niet bij reguliere tuincentra worden aangetroffen doet hier niet aan af. Verweerder heeft slechts twee andere tuincentra bezien en ieder tuincentrum heeft weer andere merken in het assortiment. Verzoeker bestrijdt dan ook dat hij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat hij de grootschalige hennepteelt zou faciliteren. Ook overigens blijkt niet van een situatie als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a voorhanden is.
Artikel 11a bepaalt dat hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
7. Voor de toepassing van zijn bevoegdheid om tot sluiting over te gaan op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opiumwet, zoekt verweerder – zoals ter zitting nader toegelicht- aansluiting bij zijn beleid dat gaat over sluiting van panden op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet. Dat beleid is neergelegd in de “Beleidsregels gemeente Hilversum, sluiting lokalen en woningen op grond van artikel 13b Opiumwet, Damoclesbeleid” (Damoclesbeleid).
8. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.
9. Verzoeker erkent dat in zijn bedrijf voorwerpen zijn aangetroffen die gebruikt kunnen worden om een hennepplantage op te zetten. De voorzieningenrechter moet daarom de vraag beantwoorden of verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op basis van de hiervoor genoemde rapportages in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hij de grootschalige hennepteelt faciliteert. Dit oordeel berust op een combinatie van verschillende feiten en omstandigheden. Uit de voornoemde rapportages blijkt dat in het bedrijfspand van verzoeker een grote hoeveelheid hennepgerelateerd kweekmateriaal en goederen zijn aangetroffen. De combinatie van goederen wordt niet te koop aangeboden in reguliere tuincentra. Een deel van de goederen die verzoeker aanbiedt, zoals bijvoorbeeld verschillende soorten voedingsmiddelen, transformatoren en afzuigsystemen, is zelfs enkel gericht op het gebruik in de grootschalige hennepteelt, blijkt uit de rapportage van de politie. Verder is op de balie en in productstandaards een hoeveelheid schriftelijke informatie, zoals handleidingen, kweekschema’s en catalogi, aangetroffen, met het doel om klanten voor te lichten. Deze documentatie was enkel gericht op het binnen kweken van hennepplanten onder kunstlicht.
Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat de verkoop van producten aan klanten vrijwel volledig anoniem plaatsvindt. Op de tweeduizend aangetroffen facturen over het jaar 2019 staat in 97% van de gevallen “balie contant”. Uit berekeningen van de politie aan de hand van een aantal facturen blijkt dat de hoeveelheden goederen, zoals kweekmatten, die in één keer aan één klant zijn verkocht, kunnen worden gebruikt voor de kweek van 272 en 533 hennepplanten. Verder is gebleken dat verzoeker zijn goederen onder andere bestelt bij [bedrijfsnaam] , een bedrijf dat op internet terug te vinden is als “ [.] ” en dat inmiddels ook gesloten is vanwege het faciliteren van grootschalige hennepteelt. Ook verzoekers administratie laat dus zien dat de bedrijfsvoering is gericht op de grootschalige hennepteelt.
Ook heeft verweerder in zijn overwegingen mogen betrekken dat verzoeker geen werkende website heeft, geen reclame maakt voor zijn bedrijf en toch een omzet van enkele tonnen per jaar heeft. Bovendien wordt verzoekers bedrijf op internet wel gevonden op websites van derden die in verband zijn te brengen met de hennepteelt. Tijdens de controle op 29 januari 2020 zijn verder vijf personen binnen komen lopen die criminele antecedenten, waaronder de illegale hennepteelt, op hun naam hebben staan.
11. Het feit dat verzoeker ook andere producten te koop aanbiedt, zoals w.c-papier en barbecues, maakt dit alles niet anders. Waarbij nog van belang is dat tijdens de controle werd geconstateerd dat veel andere producten onder een dikke laag stof zaten, waaruit is af te leiden dat er kennelijk weinig gebruik wordt gemaakt van deze producten. Voor de beoordeling van het verzoek is van belang of het pand van verzoeker een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Die conclusie heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden mogen trekken. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat verweerder het besluit onzorgvuldig en vooringenomen heeft genomen. Het besluit is onderbouwd met zeer uitvoerige rapporten, die overtuigend in die richting wijzen.
12. Verzoeker voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing en ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij het beleid dat wordt gevoerd bij het aantreffen van drugs in een pand. Subsidiair is volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd waarom de sluiting 12 maanden zou moeten bedragen. Niet duidelijk is waarom niet met een sluiting van bijvoorbeeld drie maanden is volstaan. Verzoeker voert tot slot aan dat zijn belang bij het exploiteren van zijn onderneming zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij sluiting van zijn pand. Verzoeker heeft in een vroeg stadium navraag gedaan naar welke goederen hij niet meer zou mogen verkopen en zich in dat kader ook bereid verklaard die goederen niet meer te koop aan te bieden. Inmiddels zijn alle goederen die aan enige teelt of kweek te relateren zijn, verwijderd of geretourneerd aan de leveranciers.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder met de sluiting van het pand beoogt om de bekendheid van het pand in het drugscircuit en de loop ernaar toe door criminelen te doorbreken en de openbare orde rond het pand te herstellen en tot rust te laten komen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat een andere maatregel dan sluiting hiertoe niet afdoende is en dat de belangen van verzoeker, die voornamelijk financieel van aard zijn, niet opwegen tegen het belang van de bescherming van de openbare orde.
14. Verweerder heeft gekozen voor een sluiting van het pand van verzoeker voor de duur van 12 maanden. In het Damoclesbeleid is neergelegd dat verweerder in het geval van handel in harddrugs en/of softdrugs in of vanuit een lokaal, niet zijnde een coffeeshop, bij een eerste overtreding reageert met een sluiting van 6 tot 12 maanden. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd uiteengezet waarom hij heeft gekozen voor de maximale duur van 12 maanden. Dit leidt echter niet tot toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, omdat verweerder deze motivering in het besluit op bezwaar mogelijk wel kan geven of kan kiezen voor een kortere sluitingsduur.
15. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het primaire besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.