10. De voorzieningenrechter volgt verweerder in haar standpunt dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft met observanten van de school lessen bezocht, documenten geanalyseerd, gesprekken gevoerd met de leerlingen, leraren en ouders, directie en intern begeleider. Niet betwist is dat het hier om leerlingen gaat die door de school zijn geselecteerd. Anders dan verzoekster nu naar voren brengt, gaat de voorzieningenrechter er van uit dat de school een selectie maakt van leerlingen waarvan verwacht wordt dat er een representatief beeld gegeven wordt van het functioneren van de school. Verweerder heeft zich verder breed laten informeren, en zich bij de beoordeling gebaseerd op meer bronnen dan alleen de lesbezoeken in de klassen. Uit het rapport blijkt verder dat tijdens de lesbezoeken is geconstateerd dat leraren niet adequaat omgaan met het onbeheerste/onrustige gedrag en het gebrek aan betrokkenheid van leerlingen bij de lessen. Het is dus niet het onrustige gedrag zelf dat heeft geleid tot de kwalificatie onvoldoende, maar de wijze waarop de leraren met deze onrust omgaan. Ook heeft verweerder tijdens de lesbezoeken geconstateerd dat de inrichting van de lessen en de taligheid van de leeromgeving niet worden uitgevoerd op een manier zoals die in documenten is vastgelegd. Dit wordt door verzoekster ook niet weersproken. Uit de gesprekken met observanten van de school, de leerlingen en leraren blijkt ook dat onrust in de klassen op de [school] niet ongewoon is en dat het hier dus niet om een incident ging. Dat de verklaringen van de observanten, leerlingen en leraren in het rapport juist zijn weergegeven, wordt niet betwist. Er zijn verder ook geen aanwijzingen dat als beide inspecteurs gezamenlijk de lessen hadden bezocht dit tot een ander - voor de school gunstiger - onderzoeksresultaat zou hebben geleid. Aan de door verzoekster genoemde intersubjectiviteit is voldaan, omdat twee inspecteurs gezamenlijk het toezicht hebben uitgevoerd.
Standpunt verzoekster
10. Het onderzoek is door verweerder uitgevoerd met een bepaalde mate van vooringenomenheid. Verweerder heeft bij de beoordeling eisen gesteld die wettelijk niet op verzoekster van toepassing waren. Verweerder heeft hierop moeten terugkomen. Dat het heeft ontbroken aan een objectieve beoordeling blijkt voorts uit de omstandigheid dat de inspecteurs de standaard kwaliteitszorg niet bij het afsluitende gesprek hebben besproken. Eén van de inspecteurs heeft voorts een kind op een school in de nabijheid van de [school] en op deze school wordt laatdunkend over de [school] gesproken. Zij zou de andere inspecteur negatief hebben beïnvloed.
Beoordeling
10. Omdat dit standpunt van verzoekster ook het oordeel van verweerder over het didactisch handelen treft, dient deze door de voorzieningenrechter te worden besproken. Het in de procedure ingebedde hoor en wederhoor is bedoeld om - zo nodig - wijzigingen aan te brengen in het rapport. Verweerder heeft in antwoord op de reactie op het concept-rapport één van de gestelde eisen aangepast en dit heeft niet geleid tot een andere beoordeling en/of uitkomst. De door verzoekster gestelde vooringenomenheid kan hieruit niet worden afgeleid. Dat één van de inspecteurs een kind heeft op een school in de nabijheid en dat op deze school laatdunkend wordt gesproken over de [school] , vormt - wat hier verder ook van zij - geen aanwijzing dat deze inspecteur haar rol als toezichthouder niet onbevooroordeeld en objectief heeft vervuld. Er zijn geen aanwijzingen dat dit het geval is geweest. De inspecteurs hebben in het rapport uitleg gegeven over hoe en waarom zij per standaard tot hun oordeel zijn gekomen. Daarbij hebben zij toepassing gegeven aan het Onderzoekskader 2017. Verzoekster heeft niet op inhoudelijke gronden aangevoerd waarom deze uitleg onjuist is. Dat sprake zou zijn geweest van negatieve beïnvloeding van de ene naar de andere inspecteur, is de voorzieningenrechter niet gebleken. De overige aangevoerde omstandigheden vormen evenmin reden om vooringenomenheid aan te nemen.
10. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in de voorlopige rechtmatigheidstoetsing geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat een uitkomst van een contra-expertise in de vorm van lesbezoeken de juistheid van de onderzoeksbevindingen en het oordeel over de standaard didactisch handelen - zoals die zijn neergelegd in het rapport van 4 februari 2020 - niet aantast. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt omdat er geen aanwijzingen zijn dat de bevindingen in het rapport onjuist zijn, en deze bevindingen op inhoud verder ook niet worden betwist. Ook is niet betwist dat verweerder met deze bevindingen heeft kunnen concluderen tot het oordeel zeer zwak. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de rechtsoverwegingen 10 en 12. Dit betekent dat verweerder met de openbaarmaking van het rapport niet hoeft te wachten op het onderzoek van de deskundige.
10. De openbaarmaking van een rapport waarin verweerder tot het oordeel zeer zwak is gekomen, kan voor de school nadelige gevolgen hebben. De voorzieningenrechter volgt verzoekster dat een openbaarmaking nog jaren lang kan blijven ‘hangen’ in Google. Indien teruggekomen wordt op het oordeel zeer zwak, kunnen de gevolgen daarvan dus niet geheel ongedaan worden gemaakt. Dit geldt evenwel in alle gevallen waarin tot het oordeel zeer zwak is gekomen, en betekent niet dat openbaarmaking onevenredig is. Het belang van openbaarmaking past bij het afleggen van publieke verantwoording over de kwaliteit van het onderwijs. Dit is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Hiermee zijn veel betrokkenen gediend, zoals de huidige leerlingen en hun ouders, de docenten maar ook toekomstige leerlingen en hun ouders die voor het schooljaar 2020/2021 een schoolkeuze moeten maken. Het maatschappelijk belang dat deels samenvalt met het individuele belang van deze betrokkenen bij openbaarmaking van het rapport, weegt zwaarder dan het belang van verzoekster om niet tot openbaarmaking over te gaan.
10. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen en valt de belangenafweging niet in het voordeel van verzoekster uit. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.