ECLI:NL:RBMNE:2020:2071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
C/16/502549 / JE RK 20-963
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling voor minderjarigen in het kader van ouderschap en omgangsproblemen

In deze zaak, behandeld door de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, is op 25 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling voor de minderjarigen [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over beide minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders, en dat zij sinds 6 juni 2017 onder toezicht staan. De gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, die oorspronkelijk tot co-ouderschap leidde, vanwege aanhoudende problemen in de omgang tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 1]. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2020, die via Skype plaatsvond, is de situatie besproken. De kinderrechter heeft de minderjarige [voornaam van minderjarige 1] gevraagd om haar mening, maar zij heeft hierop niet gereageerd. De kinderrechter heeft eerder op 12 mei 2020 al een voorlopige voorziening getroffen, waarbij [voornaam van minderjarige 1] niet naar de moeder zou gaan tot de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om de zorgregeling te wijzigen voor [voornaam van minderjarige 1] toegewezen, maar het verzoek voor [voornaam van minderjarige 2] aangehouden. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een dringende noodzaak is voor gezinsbegeleiding en verbetering van de communicatie tussen de ouders, om te voorkomen dat de kinderen klem komen te zitten in de conflicten tussen de ouders. De kinderrechter heeft besloten dat [voornaam van minderjarige 1] tijdelijk volledig bij de vader zal verblijven, terwijl de beslissing over de zorgregeling voor [voornaam van minderjarige 2] wordt aangehouden voor twee maanden. De GI is verzocht om uiterlijk 25 juli 2020 te rapporteren over de voortgang en de noodzaak van de zorgregeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaaknummer: C/16/502507 / JE RK 20-958 (voorlopige voorziening)
C/16/502549 / JE RK 20-963 (bodem, wijziging zorgregeling)
Datum uitspraak: 25 mei 2020

beschikking wijziging zorgregeling

in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in [vestigingsplaats] , hierna: de GI,
betreffende:

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats] , hierna: [voornaam van minderjarige 1] ;

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats] , hierna: [voornaam van minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , wonende in [woonplaats] , hierna: de vader;

[belanghebbende 2], wonende in [woonplaats] , hierna: de moeder.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft in deze zaak op 12 mei 2020 een beschikking gewezen op het verzoek van de GI tot een voorlopige voorziening. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt naar die beschikking verwezen. Daarna heeft de kinderrechter op 18 mei 2020 een gewijzigd verzoek met bijlagen van de GI ontvangen. De wijziging van het verzoek van de GI ziet uitsluitend op de titel van het verzoekschrift.
De verzoeken van de GI zijn verder besproken tijdens een mondelinge behandeling met gesloten deuren op 25 mei 2020 via Skype. Hierbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat mr. Bouwman;
- de heer [A] namens de GI.
De kinderrechter heeft [voornaam van minderjarige 1] gevraagd om haar mening te geven maar zij heeft op dit verzoek niet gereageerd. De kinderrechter heeft haar voorafgaand aan de mondelinge behandeling gebeld op twee telefoonnummers maar zij nam niet op.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 6 juni 2017 zijn [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd tot 6 december 2020.

Het verzoek

De GI heeft bij voorlopige voorziening en in de bodemprocedure verzocht om de zorgregeling – tot co-ouderschap - die de ouders in het ouderschapsplan hebben vastgesteld te wijzigen. De kinderrechter heeft in haar eerdere beschikking van 12 mei 2020 mondeling een voorlopige voorziening getroffen die inhield dat [voornaam van minderjarige 1] tot het moment van de mondelinge behandeling van het verzoek niet naar de moeder gaat. Het verzoek over de voorlopige voorziening met betrekking tot [voornaam van minderjarige 2] is aangehouden. Ook is door de kinderrechter bij die beschikking het verzoek in de bodemprocedure aangehouden.

De beoordeling

De kinderrechter wijst het verzoek van de GI in de bodemprocedure met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 1] toe. Het verzoek in de bodemprocedure met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 2] houdt de kinderrechter aan. Het overige deel van het verzoek van de GI tot een voorlopige voorziening wijst de kinderrechter af omdat hier – door de beslissing in de bodemprocedure - geen belang meer bij is. Hieronder legt de kinderrechter de beslissing uit.
De aanleiding van de verzoeken van de GI was een incident tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 1] , maar het gaat al langere tijd niet goed in de omgang tussen hen. Ook in de communicatie tussen de ouders gaat het al lange tijd niet goed. Zij zijn in een strijd verwikkeld waarin zij elkaar verwijten maken. Ook hebben zij een compleet andere kijk op gebeurtenissen. [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] krijgen hier veel van mee waardoor het risico bestaat dat zij klem komen te zitten tussen de ouders. De kinderrechter vindt dat deze situatie op korte termijn moet veranderen. De ouders kunnen van start gaan met gezinsbegeleiding en de kinderrechter vindt dat zij een weg moeten vinden om met elkaar te communiceren zonder [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] te belasten.
Na het incident heeft [voornaam van minderjarige 1] bij de GI aangegeven dat zij op dit moment geen contact wil met haar moeder. De kinderrechter begrijpt [voornaam van minderjarige 1] maar vindt dat het wel in het belang van [voornaam van minderjarige 1] is dat zij een band heeft met haar moeder. Daarom vindt de kinderechter dat er na een korte periode van rust zo snel mogelijk contactherstel moet plaatsvinden tussen [voornaam van minderjarige 1] en haar moeder door bijvoorbeeld een herstelgesprek.
Met betrekking tot [voornaam van minderjarige 2] ligt dit anders. De omgang tussen [voornaam van minderjarige 2] en haar moeder is niet gestopt. De kinderrechter vindt het op dit moment niet in het belang van [voornaam van minderjarige 2] om de omgang met haar moeder nu alsnog stop te zetten. De kinderrechter wil wel op korte termijn zien dat er verbetering komt in de situatie en houdt daarom haar beslissing op het verzoek met betrekking tot [voornaam van minderjarige 2] aan.
De kinderrechter heeft met de GI afgesproken dat zij onderzoekt wat er nodig is om een zorgregeling tussen de moeder en de kinderen goed te laten verlopen. De GI zal de kinderrechter hier – bij handhaving van haar verzoek – nader over informeren.

De beslissing

De kinderrechter:
wijzigt de zorgregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 1] in die zin dat [voornaam van minderjarige 1] tijdelijk volledig bij de vader zal verblijven;
houdt de beslissing op het verzoek tot wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [voornaam van minderjarige 2]
pro formaaan voor de duur van twee maanden;
verzoekt de GI om
uiterlijk 25 juli 2020schriftelijk aan de kinderrechter te laten weten of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt en bij handhaving de kinderrechter te informeren over de stand van zaken;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2020 door mr. I.L. Rijnbout, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.A.H. Verhoeven als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op juni 2020