Uitspraak
_
1.De procedure
- het incidenteel vonnis van 31 mei 2019
- het verweerschrift met een tegenvordering
- het verweerschrift op de tegenvordering
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 10 maart 2019.
2.Waar gaat deze zaak over?
compleet was ingestort”. De betalingsachterstand is vervolgens opgelopen. Ook ten aanzien van de ORV van [A] is een betalingsachterstand ontstaan. De polis is op 1 oktober 2016 geroyeerd. [A] is op 13 april 2017 overleden. Op 14 december 2017 is het pand verkocht, waarna er een schuld van
3.De beoordeling
Inleiding
Verjaring en schending van de klachtplicht
een gebrek in de prestatie”. De grondslag van de vordering met betrekking tot overkreditering is niet gelegen in
“een gebrek in de prestatie”, maar in een (precontractuele) onrechtmatige daad. De Hoge Raad heeft in 2018 geoordeeld dat de
Overkreditering
weigeringsplichtin, om de volgende redenen. Het enkel waarschuwen tegen een gevaar was destijds in het algemeen niet altijd voldoende. Zoals de Hoge Raad in 2004 verduidelijkte, is voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.3
De aanbieder gaat geen overeenkomst inzake krediet aan met een consument, indien dit, met het oog op voorkoming van overkreditering van de consument, onverantwoord is.” Omdat hypothecaire kredietverstrekkers vanaf 1 januari 2006 uitvoering moesten geven aan artikel 51 Wfd, inclusief de in het tweede lid opgenomen weigeringsplicht, werd deze wettelijke weigeringsplicht door hypothecair kredietaanbieders eind 2005 zonder twijfel geïmplementeerd. Het verlenen van een krediet dat met het oog op voorkoming van overkreditering van de consument onverantwoord was, was op dat moment al in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid, een norm die de wetgever in artikel 51 lid 2 Wfd uitdrukkelijk heeft willen vastleggen.6
Stb.2005, 677.
Stb.2005, 339.
Kamerstukken II, 2003/04, 29507, nr. 3, pp. 96-97.
per 1-7-2005 een toeslag voor “klein materiaal” kan worden doorberekend aan opdrachtgevers.” Hoewel deze argumenten nog niet een volledig sluitende verklaring opleveren, lag het op de weg van [eiseres] om – tegen de achtergrond daarvan – beter uit te leggen waarom ABN AMRO niet mocht uitgaan van een geprognosticeerd inkomen van ongeveer € 90.000. De stelling van [eiseres] dat het werkelijke gezamenlijke inkomen ongeveer € 45.000 bedroeg en dat ABN AMRO dat had moeten weten is – gelet op de stellingen van ABN AMRO – onvoldoende onderbouwd. De gegevens die [eiseres] in het geding heeft gebracht met betrekking tot het werkelijke inkomen over de jaren 2006 en later zijn voor de beoordeling niet van belang, omdat ABN AMRO ten tijde van de verstrekking van het krediet die gegevens niet had en kon hebben.
Het royement van de overlijdensrisicoverzekering
Verdere beslissingen
4.De beslissing
uiterlijk op 5 juni 2020een akte in te dienen over wat is vermeld onder 3.15, waarna ABN AMRO in de gelegenheid zal worden gesteld om uiterlijk op 19 juni 2020 een antwoordakte in te dienen,