ECLI:NL:RBMNE:2020:2122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
16-018607-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij woninginbraak

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het samen met een ander stelen van goederen uit een woning op 28 mei 2019. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was om de betrokkenheid bij de woninginbraak te bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door twee verbalisanten niet betrouwbaar waren. Beide verbalisanten maakten voorbehouden bij hun herkenning en er was geen ander bewijs in het dossier dat de betrokkenheid van de verdachte kon aantonen. De rechtbank benadrukte dat voorzichtigheid geboden is bij het accepteren van herkenningen als bewijs, vooral wanneer dit het enige bewijs is. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-018607-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2020. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Booij, de vordering van de benadeelde partij en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- op 28 mei 2019 te [woonplaats] samen met een ander een tv en een geluidsbar uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen, waarbij zij onbevoegd gebruik hebben gemaakt van de voordeursleutel van die woning.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
Aangever heeft camerabeelden van de inbraak aan de politie overhandigd, waarna verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] verdachte allebei na bestudering van de videobeelden hebben herkend. Verbalisant [verbalisant 1] kent verdachte ambtshalve als wijkagent en verbalisant [verbalisant 2] herkent verdachte, omdat zij verdachte een week daarvoor één uur heeft verhoord in verband met een andere zaak. De officier van justitie acht verder van belang dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie heeft gelogen over zijn vriendschap met medeverdachte [medeverdachte] . Tot slot heeft deze [medeverdachte] niet willen verklaren dat [verdachte] niet betrokken was bij de woninginbraak, ondanks dat ze goede vrienden zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Ten eerste blijkt uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] dat zij niet tot een volle herkenning van verdachte komt. Alleen verbalisant [verbalisant 2] verklaart verdachte daadwerkelijk te herkennen op basis van een aantal kenmerken. Dat betekent dat er slechts sprake is van één wettig bewijsmiddel. Er is geen enkele andere onderbouwing te vinden in het dossier voor de betrokkenheid van verdachte bij de woninginbraak. Bij de betrouwbaarheid van de herkenning kunnen vraagtekens worden gezet, onder andere omdat er slechts sprake is geweest van één beeld dat aan de verbalisant is getoond. Daarbij geldt dat een verbalisant niet beter is in het herkennen van personen dan de gewone burger.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenning het enige bewijsmiddel is dat de betrokkenheid van een verdachte bij een ten laste gelegd feit aantoont.
De rechtbank stelt vast dat het dossier twee processen-verbaal van herkenning bevat: een proces-verbaal herkenning van verbalisant [verbalisant 1] en een proces-verbaal herkenning van verbalisant [verbalisant 2] . De rechtbank stelt ook vast dat het dossier geen ander bewijs bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt bij de woninginbraak.
Voor wat betreft de beelden waarop de herkenningen van de verbalisanten zijn gebaseerd merkt de rechtbank op dat die van voldoende kwaliteit zijn om daarop een betrouwbare herkenning te kunnen baseren.
De rechtbank is echter van oordeel dat om de hierna volgende redenen zodanig getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de herkenningen van de twee verbalisanten, dat op grond daarvan de rechtbank er niet van overtuigd is geraakt dat verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak.
Ten eerste maken zowel verbalisant [verbalisant 1] als verbalisant [verbalisant 2] in hun proces-verbaal een voorbehoud ten aanzien van de herkenning van verdachte. Zij verklaren namelijk allebei:
“deze persoon lijkt sterk op”verdachte. Bovendien verklaart verbalisant [verbalisant 1] dat zij verdachte al langere tijd niet meer in persoon heeft gezien.
Daarnaast heeft de rechtbank vraagtekens bij de wijze waarop de herkenningen tot stand zijn gekomen. In dit verband is allereerst van belang dat uit de processen-verbaal van beide verbalisanten volgt dat de herkenning niet tot stand is gekomen via een algemene aandachtvestiging, maar dat zij beide door een collega individueel benaderd zijn omdat zij verdachte ambtshalve zouden kennen respectievelijk omdat zij recent contact met verdachte hebben gehad. Daar komt bij dat de mogelijkheid bestaat dat de verbalisanten reeds voorafgaand aan het bekijken van de beelden beschikten over informatie ten aanzien van de persoon van de medeverdachte. Verbalisant [verbalisant 2] geeft in haar proces-verbaal aan dat haar kenbaar is gemaakt dat de tweede persoon op de beelden (de man in de lichtblauwe jas) reeds herkend zou zijn. Verbalisant [verbalisant 1] geeft expliciet aan dat zij hoorde dat de verdachte met de blauwe jas was herkend als [medeverdachte] . Bovendien geeft verbalisant [verbalisant 1] aan dat uit de politiesystemen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] eerder medeverdachte van verdachte is geweest, onder andere bij een woninginbraak in 2013. Nu uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] niet valt op te maken op welk moment zij deze informatie heeft verkregen en nu in het licht van het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] niet valt uit te sluiten dat ook verbalisant [verbalisant 2] op de hoogte was van de naam van de medeverdachte, moet er rekening mee worden gehouden dat deze informatie van invloed is geweest op de herkenningen van verdachte door beide verbalisanten.
Dit alles maakt dat de rechtbank teveel twijfels heeft over de betrouwbaarheid van de herkenningen van verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] . Nu het in het dossier ontbreekt aan ander bewijs van betrokkenheid, kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak op 28 mei 2019. De rechtbank zal verdachte vrij spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

5.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.660,99 aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot vergoeding van de gevorderde materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat nu verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij heeft betrekking op het ten laste gelegde. Nu verdachte van dit feit wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.BESLISSING

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij in zijn geheel niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- heft op het - geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en C.W.A.M. Nij Bijvank, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juni 2020.
Mrs. Van Straalen en Nij Bijvank zijn buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een televisie en/of een sonos
playbar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereikt heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel door gebruik te maken van de voordeursleutel(s) van die woning zonder daartoe gerechtigd te zijn;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht )