Op 20 april 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek tot zorgmachtiging, ingediend door de officier van justitie. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en betrof een betrokkene, geboren in 1987, die lijdt aan een schizofreniespectrumstoornis. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege coronamaatregelen, waarbij de betrokkene en zijn advocaat, mr. C.T.W. van Dijk, aanwezig waren, evenals een psychiater en een verpleegkundig specialist. De officier van justitie was niet aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene, ondanks zijn ziekte, geen ziekte-inzicht heeft en dat er een aanzienlijk risico op maatschappelijke teloorgang bestaat. De rechtbank oordeelde dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden. De verzochte vormen van verplichte zorg omvatten onder andere het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, en het opnemen in een accommodatie. De rechtbank heeft besloten om te starten met ambulante verplichte zorg, met de mogelijkheid om over te gaan op klinische zorg indien nodig.
De beschikking is mondeling gegeven en de zorgmachtiging is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 20 oktober 2020. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de verzochte zorg evenredig en effectief is. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.