ECLI:NL:RBMNE:2020:2183

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
NL19.13744
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de nalatenschap en de verhouding tussen samenlevingsovereenkomst en testamenten

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het erfrecht, gaat het om de nalatenschap van [vader], die op 6 mei 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk besproken vanwege de coronamaatregelen die het houden van een zitting belemmerden. De eisers, [eiseres sub 1] en [eiser sub 2], zijn de kinderen van de overledene en vorderen een verklaring voor recht dat [verweerster], de partner van de overledene, geen rechten meer kan ontlenen aan artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst van 2003. Dit artikel is volgens hen ontbonden door de testamentaire bepalingen die na de diagnose van longkanker zijn opgesteld. De rechtbank onderzoekt de geldigheid van de testamenten en de samenlevingsovereenkomst, en de onderlinge verhouding tussen deze documenten. De eisers willen ook medewerking aan het vestigen van een recht van vruchtgebruik op het aandeel van [vader] in de woning.

De verweerster, die ook een tegenvordering heeft ingediend, stelt dat de ontbinding van artikel 7 niet rechtsgeldig is en vordert een verklaring voor recht dat dit artikel nog steeds van kracht is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tot ontbinding van artikel 7 is vastgelegd in een notariële akte, maar dat de verweerster aanvoert dat [vader] in zijn laatste levensfase niet meer rationeel kon denken. De rechtbank heeft de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder uit te werken en te reageren op elkaars argumenten. De zaak betreft ook de afgifte van boeken en schilderijen die aan de kinderen zijn nagelaten, en de verweerster vordert een verklaring voor recht met betrekking tot legaten die aan haar zijn toegekend in de testamenten. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden en partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten verder te verduidelijken.

Uitspraak

vonnis
_ RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familie recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: NL19.13744
Vonnis van 6 mei 2020
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2] ,
wonend in [woonplaats] (Gelderland),
mede in hun hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van hun vader [vader] , eisers van de vordering,
verweerders op de tegenvordering,
hierna samen te noemen: [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , advocaat P.J. Hentenaar-Polderman,
tegen
[verweerster] ,
wonend in [woonplaats] , verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering, hierna te noemen: [verweerster] , advocaat M.H. van den Berg.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak gaat het om de nalatenschap van [vader] , geboren in 1947 (hierna te noemen: [vader] ). [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn geboren uit zijn huwelijk met [A] , dat geëindigd is door echtscheiding.
1.2.
Sinds 2003 woonde hij samen met [verweerster] , geboren in 1949, op basis van een samenlevingsovereenkomst. Zij hadden samen een huis in [woonplaats] .
1.3.
In 2017 is bij hem longkanker vastgesteld. Hij is daaraan overleden op [2017] . In de tussenliggende periode heeft hij diverse nieuwe regelingen getroffen.
1.4.
In deze procedure vorderen beide partijen beslissingen over de afwikkeling van de nalatenschap.
1.5.
Als gevolg van de corona-maatregelen is het op dit moment niet mogelijk een zitting te plannen. Om de zaak niet stil te laten liggen zal de rechtbank hem nu schriftelijk bespreken. Partijen mogen daarop reageren. Daarna zal bekeken worden of de zaak schriftelijk kan worden afgedaan of dat er misschien dan weer een zitting mogelijk is. Dat zal dan wel een kortere zitting kunnen zijn.

2.De beoordeling

2.1.
Het eerste en grootste geschilpunt is het huis. Daarvoor moet eerst worden onderzocht welke regeling daarop van toepassing is. In de testamenten en in het kader van de samenlevingsovereenkomst zijn daarover verschillende regelingen geweest. De onderlinge verhouding en de geldigheid daarvan zijn het eerste probleem. Dat heeft ook consequenties voor de andere concrete geschilpunten: de boeken, de schilderijen en enkele legaten.
de testamenten en de samenlevingsovereenkomst
2.2.
[vader] heeft in 2003, tegelijk met de samenlevingsovereenkomst, een testament gemaakt. Na zijn diagnose heeft hij op 24 juli 2017 een nieuw testament gemaakt. Op diezelfde datum is ook de samenlevingsovereenkomst gewijzigd. Op 14 september 2017 heeft hij weer een nieuw testament gemaakt, met herroeping van eerdere testamenten en enkele algemene bepalingen, maar zonder nieuwe erfstelling. Het laatste testament dateert van 13 oktober 2017.
2.3.
De samenlevingsovereenkomst van 2003 bevatte een bepaling ‘over toedelen bij overlijden’ (artikel 7). Die kwam hierop neer:
  • bij overlijden van één van hen heeft de ander recht op toedeling van de gemeenschappelijke onroerende zaken;
  • die ander moet dan de helft van de netto waarde aan de nalatenschap vergoeden;
  • die vordering is opeisbaar als ook de ander is overleden en in bepaalde andere gevallen. Voor het huis kwam dat erop neer dat [verweerster] het huis zou kunnen houden, en dat zijn kinderen bij haar overlijden recht zouden hebben op de helft van de waarde daarvan.
2.4.
Het testament van 24 juli 2017 bevat een nieuwe regeling:
1. Keuzelegaat volle eigendom (tegen inbreng)
Ik legateer aan mijn partner al die goederen van mijn nalatenschap die zij zal verkiezen. Ik leg mijn partner de verplichting op om de waarde van de door mijn partner gekozen goederen in mijn nalatenschap in te brengen.
2 Keuzelegaat vruchtgebruik (vrij van inbreng)
Ik legateer aan mijn partner het vruchtgebruik van al die goederen van mijn nalatenschap die zij zal verkiezen.
Ook hier zou de vordering van de kinderen op [verweerster] pas opeisbaar zijn bij haar overlijden. Tegelijkertijd is in de Aanvulling Samenlevingsovereenkomst van dezelfde datum het hierboven genoemde artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst geschrapt:
In verband met vandaag gemaakte testamentaire bepalingen, ontbinden wij artikel 7. van onze samenlevingsovereenkomst.
2.5.
Het laatste testament van 13 oktober 2017 bevat weer een nieuwe regeling. Die heeft voor het huis andere consequenties, die voor [verweerster] minder gunstig zijn. [vader] heeft aan haar onder meer het recht van gebruik en bewoning gelegateerd van zijn aandeel in de woning, voor (in principe) een periode van drie jaar.
2.6.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen nu een verklaring voor recht dat [verweerster] geen rechten meer kan ontlenen aan artikel 7 van de Samenlevingsovereenkomst van 2003, vanwege de aanvulling van 24 juli 2017 waarin die bepaling is geschrapt (in de akte staat: ontbonden, maar dat woord heeft in de wet een specifieke betekenis die hier niet aan de orde is). Daarnaast vorderen zij medewerking aan het vestigen van een recht van vruchtgebruik op het aandeel van [vader] in het huis.
[verweerster] van haar kant vordert vernietiging van de afspraak (in de Aanvulling Samenlevingsovereenkomst van 24 juli 2017) tot ontbinding van artikel 7, en een verklaring voor recht dat artikel 7 nog steeds rechtskracht heeft.
2.7.
Dat [vader] en [verweerster] zijn overeengekomen om artikel 7 te schrappen, staat vast. Dat is vastgelegd in een notariële akte. [verweerster] heeft vrij omstandig uitgelegd dat [vader] in die laatste periode niet meer rationeel dacht en zich door anderen (zijn kinderen) liet beïnvloeden. Als dat zo zou zijn, zou dat kunnen leiden tot de stelling dat hij zijn wil niet kon bepalen, maar zij meldt uitdrukkelijk dat zij het laatste testament niet aanvecht. Daarop hoeft de rechtbank dus niet in te gaan.
2.8.
Het is ook goed denkbaar dat [vader] zich realiseerde dat na zijn relatief vroege dood zijn kinderen relatief lang door het huis aan [verweerster] ‘vast zouden zitten’, terwijl de verhouding tussen hen niet goed was. [verweerster] heeft een e-mail van [eiseres sub 1] overgelegd die daarop wijst, en de moeilijke verhouding tussen haar ( [verweerster] ) en de kinderen blijkt ook uit haar eigen stellingen, bijvoorbeeld dat [vader] zich door zijn kinderen liet ‘meeslepen in hun beweringen en bezwaren, mogelijk onder geestelijke druk’. Dan zou het niet vreemd zijn als [vader] weloverwogen gekozen heeft voor een regeling waarbij zijn nalatenschap binnen een paar jaar volledig en definitief kon worden afgewikkeld.
2.9.
Daarmee is niet gezegd dat [verweerster] dat ook wilde. Haar stelling is dat zij ermee heeft ingestemd om artikel 7 uit de samenlevingsovereenkomst te schrappen, omdat het nieuwe testament een vergelijkbare regeling kende. Dat was een advies van de notaris, omdat het bestaan van twee regelingen voor hetzelfde onderwerp tot problemen zou kunnen leiden. Zij hield alleen geen rekening met de mogelijkheid dat [vader] zijn testament nog eens zou wijzigen (in feite zelfs tweemaal). Zij heeft dus gedwaald, en op grond daarvan vordert zij vernietiging van die afspraak.
2.10.
De wettelijke regeling daarvoor is artikel 6:228 BW
1. Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
2. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
Voor vernietiging van de afspraak om artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst te schrappen, is dus ten minste nodig:
  • dat [verweerster] een onjuiste voorstelling van zaken had;
  • dat de afspraak onder invloed daarvan tot stand gekomen is;
  • dat zij zonder die dwaling daarmee niet zou hebben ingestemd;
  • dat de dwaling te wijten is aan een inlichting van [vader]
2.11.
Daarbij mag het niet gaan om een louter toekomstige gebeurtenis. De rechtbank neemt aan dat [verweerster] wist dat [vader] zijn testament nog eens zou kunnen wijzigen, maar dat zij aannam dat hij dat niet zou doen. Als hij vervolgens van gedachten veranderd is, is dat
een louter toekomstige gebeurtenis zoals bedoeld in lid 2. Het is anders als hij op dat moment dat voornemen al had, zonder dat zij dat wist, maar haar stellingen wijzen daar niet op.
2.12.
Op dit punt mag [verweerster] haar standpunt verder uitwerken en onderbouwen. Daarna mogen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] daarop reageren.
2.13.
Subsidiair neemt [verweerster] het standpunt is dat in de afspraak van 24 juli 2017 een voorwaarde gelezen moet worden. Met ‘In verband met vandaag gemaakte testamentaire bepalingen’ is dan zoiets bedoeld als een voorwaarde dat die bepalingen van kracht blijven. Dat is inderdaad niet ondenkbaar, maar dat mag zij wel beter onderbouwen, bijvoorbeeld met een verklaring van de notaris.
de boeken
2.14.
[vader] heeft zijn boeken nagelaten aan zijn kinderen. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen nu afgifte daarvan. [verweerster] wil van de boeken af. Zij heeft ze ingepakt en vordert dat de dozen worden opgehaald. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] willen ze inderdaad (laten) ophalen, maar volgens hen zijn nog niet alle boeken ingepakt. Zij hadden bovendien graag nog eens in de werkkamer van hun vader willen zijn om daar samen de boeken door te nemen. Dat is een begrijpelijke wens, maar kennelijk is dat niet meer mogelijk. Daarom stelt de rechtbank voor dat partijen (zo nodig via de advocaten) een afspraak maken over het ophalen van de boeken die [verweerster] heeft ingepakt. Daarna kunnen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] specificeren wat er nog ontbreekt, en kan [verweerster] daarop reageren.
de schilderijen
2.15.
[vader] had een aantal schilderijen en andere kunstvoorwerpen in zijn bezit. In zijn laatste testament staat de volgende lijst:
 mijn schilderij van Titus Nolte. Titel: [titel] . [jaar] . Gemengde techniek/linnen;
 mijn Schilderij van Cees Witte. Zonder titel. Grijs en wit;
 mijn schilderij van Titus Nolte. Titel: [titel] , [jaar] , gemengde techniek/linnen;
 mijn schilderij van Titus Nolte. Titel: [titel] , [jaar] , Gemengde techniek/linnen;
 mijn schilderij van Bram Bogart. Zonder titel (rood, geel, wit, zwart) [jaar] ;
 mijn schilderij van Eugéne Brands .Titel: [titel] . Techniek gouache;
 mijn Plastiek van Corneille. Titel: [titel] . Nummer [nummer] ( [nummer] );
 mijn Ets van Dolf Zwerver. Afbeelding : kinderkopje;
 mijn Ets van Dolf Zwerver. Afbeelding : bal plus haag;
 mijn Zeefdruk van Corneille. [jaar] . Nummer [nummer] ( [nummer] );
 mijn Grafiek van Ton Eijzenbach. [jaar] . Nummer [nummer] );
 mijn Schilderij van Coelebs (pseudoniem voor Harry Vink). [jaar] . Gedeeltelijk ontklede vrouw naast spel;
 mijn Wandbord van Horn. [jaar] . Amsterdam (Achterzijde geheel groen);
Deze heeft hij nagelaten aan zijn kinderen, met het volgende verzoek:
9.1.
Het is mijn uitdrukkelijk wens dat mijn kinderen mijn schilderij van Titus Nolte. Titel: [titel] . [jaar] . Gemengde techniek/linnen onderling aan mijn zoon [eiser sub 2] toebedelen.
9.2.
Het is mijn uitdrukkelijke wens dat mijn kinderen mijn Schilderij van Cees Witte. Zonder titel. Grijs en wit onderling aan mijn dochter [eiseres sub 1] toebedelen.
9.3.
Het is mijn bedoeling dat mijn kinderen de in lid 1 en 2 omschreven kunstwerken binnen zes (6) maanden na mijn overlijden in handen krijgen en in hun eigen woningen kunnen hangen als herinnering aan mij. Het mijn wens dat mijn kinderen de overige kunstwerken als omschreven in artikel 5.1.A. pas weghalen uit de woning na achttien (18) maanden na mijn overlijden. Mijn erfgenamen en [verweerster] zijn vrij om met elkaar af te wijken van het bovenstaande als zij daarover overeenstemming bereiken.
‘ [verweerster] ’ is [verweerster] .
2.16.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] vorderen nu afgifte daarvan. [verweerster] vordert een verklaring voor recht dat zij op grond van artikel 8.3 van de samenlevingsovereenkomst van 2003 recht heeft op overname van de schilderijen voor € 1.275. In die bepaling staat:
8.3.
Als ons samenwonen eindigt door het overlijden van één van ons, heeft de langstlevende het recht van overname van de goederen die behoren tot het privé-vermogen van de overledene, maar tegen vergoeding van de waarde van die goederen aan de nalatenschap. Voor de vaststelling van de waarde gelden dezelfde (hierboven beschreven) regels als bij verdeling van gemeenschappelijke goederen.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] verweren zich daartegen. Volgens hen was [vader] die bepaling waarschijnlijk vergeten, want in de latere testamenten staat een heel andere regeling over de schilderijen.
2.17.
Op zich is het niet heel waarschijnlijk dat de notaris er niet aan gedacht zou hebben de latere testamenten te vergelijken met de samenlevingsovereenkomst. Bovendien bevat ook het testament van 2003 al een regeling voor de schilderijen, namelijk een legaat aan de kinderen. Dat [vader] artikel 8.3 vergeten zou zijn, ligt dus niet erg voor de hand. Er ligt wel een heel andere vraag: die naar de verhouding tussen artikel 8.3 en de verschillende testamenten. Sloeg artikel 8.3 inderdaad op alle ‘goederen’, inclusief de schilderijen, en zo ja wat is dan bedoeld met de bepalingen over de schilderijen in de verschillende testamenten? Daarover mogen partijen zich nog uitlaten (eerst [verweerster] , daarna [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] ).
en verder
2.18.
Het laatste testament van [vader] bevat enkele legaten voor [verweerster] , onder andere een bedrag van € 25.000 en een bedrag ter kwijtschelding van een vordering die hij op haar had. Dit zijn nieuwe legaten, die in de eerdere testamenten niet stonden, mogelijk als compensatie voor de beperking van haar rechten op het huis. [verweerster] vordert een verklaring voor recht- dat zij recht heeft op deze legaten. Omdat zij op andere punten de (oorspronkelijke) samenlevingsovereenkomst wil laten prevaleren boven dat testament, ontstaat er bij uitbetaling van deze legaten inderdaad een vreemde situatie, in die zin dat zij dan alle rechten behoudt uit de eerdere testamenten en daarbij dan nog deze legaten krijgt. Zij heeft nog niet overtuigend uitgelegd dat dat inderdaad de bedoeling was.
2.19.
Voor het geval artikel 7 van de samenlevingsovereenkomst zou herleven, vorderen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] nog een verklaring voor recht dat het laatste testament van 13 oktober 2017 wordt vernietigd, zodat het voorlaatste testament herleeft. In dat voorlaatste testament is niets geregeld ten gunste van [verweerster] . Zij stellen dat hun vader is uitgegaan van de nieuwe situatie, zonder artikel 7, en dat hij zijn testament anders gemaakt zou hebben wanneer hij geweten had dat artikel 7 nog geldig was. Hiertegen heeft [verweerster] zich nog niet kunnen verweren; dat mag zij nu alsnog doen.
2.20.
Partijen mogen nu reageren op het bovenstaande. Zij mogen zich ook uitlaten over hoe zij willen dat de procedure wordt voortgezet (binnen de mogelijkheden van dit moment).
Uiteraard mogen zij ook proberen om op basis van het bovenstaande tot een regeling te komen; in dat geval kunnen zij vragen om uitstel.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
houdt de behandeling aan;
3.2.
geeft [verweerster] de gelegenheid om zich binnen vier weken uit te laten over het huis, de schilderijen en de legaten, en om zich te verweren tegen de voorwaardelijke tegenvordering, door middel van een taak die de rechtbank haar in het digitale systeem zal geven;
3.3.
geeft tegelijkertijd [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] de gelegenheid om zich binnen vier weken uit te laten over de boeken, door middel van een taak die de rechtbank hen in het digitale systeem zal geven;
3.4.
bepaalt dat partijen daarna (weer tegelijkertijd) een nieuwe taak zullen krijgen om te reageren op het standpunt van de andere en om zich uit te laten over het vervolg van de procedure.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2020.