In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2020 een beschikking gegeven over de voortzetting van een crisismaatregel, die eerder op 25 mei 2020 was opgelegd. De officier van justitie had verzocht om deze voortzetting op basis van artikel 7:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De betrokkene, geboren in 1978, verblijft in een instelling en heeft te maken met een psychische stoornis, wat leidt tot suïcidaliteit. Tijdens de mondelinge behandeling, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn de betrokkene, zijn advocaat mr. J.J. Stobbe en een arts gehoord. De arts pleitte voor voortzetting van de crisismaatregel, terwijl de betrokkene en zijn advocaat aangaven dat een langer verblijf niet nodig was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, met name levensgevaar, en dat de verzochte vormen van verplichte zorg noodzakelijk waren om dit nadeel af te wenden. De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van een week, tot 5 juni 2020, en wees het meer of anders verzochte af. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter G. van de Beek en is later schriftelijk uitgewerkt.