ECLI:NL:RBMNE:2020:2247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/16/502409 / JE RK 20-938
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij onduidelijke gewone verblijfplaats/feitelijke verblijfplaats minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 juni 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland had verzocht om de minderjarige, geboren in 2009, onder toezicht te stellen en hem bij de vader te plaatsen. De vader heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en het is onduidelijk waar de minderjarige zich momenteel bevindt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, omdat de moeder haar woonplaats in Nederland heeft. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling in stand gelaten en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 13 augustus 2020. De kinderrechter benadrukt het belang van openheid van zaken van de ouders en de noodzaak voor de gecertificeerde instelling om de situatie van de minderjarige te onderzoeken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens: C/16/502409 / JE RK 20-938
Datum uitspraak: 3 juni 2020
Beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland, hierna te noemen de Raad,
wonende te Utrecht,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2009] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader], hierna te noemen de vader,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. P.C. Smit,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI,
wonende te Amsterdam-Zuidoost.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij mondelinge beslissing van 13 mei 2020 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 13 augustus 2020. De kinderrechter heeft het schriftelijke verzoek met bijlagen van de Raad op 14 mei 2020 ontvangen. In dat schriftelijke verzoek is ook verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen.
1.2.
Verder heeft de kinderrechter ontvangen:
- de e-mail met 3 bijlagen van de advocaat van de moeder van 26 mei 2020.
1.3.
Op 26 mei 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting behandeld. In verband met de maatregelen van de overheid vanwege het coronavirus heeft de zitting telefonisch plaatsgevonden. Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. P.C. Smit,
- de heer [A] namens de Raad,
- mevrouw [B] namens de GI.
Het is voor de kinderrechter onbekend waar de vader verblijft. Hij kon daarom niet worden opgeroepen en is niet gehoord.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Het is onduidelijk waar [minderjarige] verblijft.

3.Het verzoek

3.1.
De door de Raad verzochte voorlopige ondertoezichtstelling is op 13 mei 2020 verleend. De Raad verzoekt nu om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 13 augustus 2020.
3.2.
De Raad heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] in zijn leven al vaak van verblijfplek is gewisseld. Hij heeft na zijn geboorte afwisselend bij de moeder en in een pleeggezin gewoond. Toen hij twee jaar was is hij bij de moeder teruggeplaatst. De moeder heeft een belast verleden en er is bij haar sprake van persoonlijke problematiek en een ontwikkelingsachterstand. Ze is niet altijd in staat om de gevolgen van haar handelen te overzien. De vader van [minderjarige] woont in Turkije. De afgelopen jaren lijkt [minderjarige] afwisselend in Nederland en in Turkije te hebben gewoond. Er is geen zicht op de opvoedsituatie van [minderjarige] in Turkije. In 2019 heeft [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, namelijk bij zijn halfzus en haar gezin, in Nederland gewoond. Dat was niet langer mogelijk. Sinds de afgelopen kerstvakantie is onduidelijk waar [minderjarige] precies verblijft. Het is niet bekend of hij en de vader op dit moment in Nederland of in Turkije zijn. De ouders geven daarover geen openheid van zaken.

4.De beoordeling

Is de Nederlandse rechter bevoegd?
4.1.
De kinderrechter verklaart zich bevoegd in deze spoedprocedure en zal hierna uitleggen waarom.
4.2.
Het is onduidelijk waar [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats heeft en ook is niet duidelijk waar hij zich momenteel bevindt. [minderjarige] heeft tijdens zijn leven op veel verschillende plekken gewoond, zowel in Nederland als in Turkije bij zijn vader. In 2019 heeft hij bijna een jaar bij zijn halfzus in Nederland gewoond. Het wijkteam heeft in die periode geprobeerd een moeder-kindplek te regelen en daarvoor was het nodig dat [minderjarige] in Nederland verbleef. Het is uiteindelijk niet gelukt om [minderjarige] met de moeder bij een moeder-kindplek te laten wonen. In januari 2020 zou [minderjarige] naar Turkije zijn gegaan en in maart 2020 zou hij weer naar Nederland zijn gekomen. Mogelijk is hij met zijn vader begin mei 2020 opnieuw naar Turkije gegaan, maar dat is niet duidelijk. Op 12 mei 2020 is er voor het laatst telefonisch contact met de vader geweest. De vader heeft toen bij de Raad aangegeven dat hij niet meer lastig gevallen wil worden. Hij wil de Raad niet met [minderjarige] laten praten en wil niet dat er contact met de school in Turkije wordt gelegd. De vader wil geen contactgegevens delen. De Raad heeft via het Turkse consulaat geen bevestiging kunnen krijgen van een vlucht naar Turkije op 6 mei 2020 en op de vlucht van 8 mei 2020 waren de vader en [minderjarige] niet aangemeld. De Raad neemt daarom aan dat de vader nog in Nederland verblijft.
4.3.
De moeder heeft op de zitting verklaard dat [minderjarige] van maart 2020 tot begin mei 2020 in ieder geval in Nederland verbleef. Zij heeft toen geregeld dat het paspoort van [minderjarige] is verlengd. Volgens de moeder is [minderjarige] daarna met zijn vader weer naar Turkije gegaan, misschien wel met een vrachtauto in plaats van met het vliegtuig. Verder heeft de moeder verklaard dat de vader goed voor [minderjarige] zorgt. Zij vindt het goed dat [minderjarige] bij zijn vader is. De advocaat van de moeder heeft diverse documenten in de Turkse taal aan de kinderrechter overgelegd. Daaruit blijkt volgens de advocaat van de moeder dat [minderjarige] op 19 mei 2020 staat ingeschreven op een Turkse school. Ook heeft zij een Turks schoolrapport en Turks identiteitsbewijs overgelegd. Uit het schoolrapport zou blijken dat [minderjarige] ook in 2017 in Turkije op school zat.
4.4.
De GI heeft tijdens de zitting verklaard dat zij geen bevestiging hebben kunnen krijgen van de vader waar hij met [minderjarige] verblijft. Hij weigert in te gaan op de vraag om met bewijs te komen dat hij in Turkije verblijft. Hij wil geen contact meer met de GI. De Raad en de GI weten niet waar [minderjarige] zich bevindt en sluiten niet uit dat hij zich met de vader (bij familie van de vader) in Nederland bevindt. De GI heeft aangifte van vermissing gedaan van [minderjarige] bij de politie.
4.5.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter wordt geregeld in de Europese verordening Brussel II-bis, het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De kinderrechter stelt vast dat er op dit moment nog veel onduidelijk is over waar de gewone verblijfplaats van [minderjarige] is en zelfs waar [minderjarige] momenteel feitelijk verblijft. De Raad noch de GI kunnen daar uitsluitsel over geven en vinden dat de uitleg van de ouders niet met elkaar overeenkomen. De door de advocaat van de moeder overgelegde Turkse stukken zijn niet in het Nederlands vertaald, zodat de kinderrechter deze niet kan lezen. Wel ziet de kinderrechter dat de door de advocaat genoemde data in 2017 en 2020 op de stukken staan. Wat dit betekent voor de vraag waar [minderjarige] momenteel verblijft, wordt niet duidelijk.
In Brussel II-bis (artikel 20) en in het HKBV 1996 (artikel 11) wordt de bevoegdheid in een spoedprocedure als deze ontleend aan het land waar het kind feitelijk verblijft. Nu dat niet duidelijk is, kan op basis van deze regelingen niet worden vastgesteld in welke lidstaat (Nederland of Turkije) [minderjarige] verblijft, waardoor ook de bevoegdheid van de Nederlandse rechter dan wel de Turkse rechter niet kan worden vastgesteld.
Omdat de regelingen in Brussel II-bis en het HKBV1996 geen uitsluitsel geven zal de kinderrechter aansluiting zoeken bij artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Daarin staat:
“In zaken die bij verzoekschrift moeten worden ingeleid, met uitzondering van zaken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien:
a. hetzij de verzoeker of, indien er meer verzoekers zijn, een van hen, hetzij een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft,
b. het verzoek betrekking heeft op een bij dagvaarding ingeleid of in te leiden geding ten aanzien waarvan de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, of
c. de zaak anderszins voldoende met de rechtssfeer van Nederland verbonden is.”
4.6.
De kinderrechter vindt dat artikel 3, aanhef en onder a Rv van toepassing is, omdat de moeder haar woonplaats in Nederland heeft. Daarmee is de Nederlandse rechter bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen. De kinderrechter zal Nederlands recht toepassen.
Wat vindt de kinderrechter van de verzoeken van de Raad?
4.7.
De kinderrechter zal de voorlopige ondertoezichtstelling in stand laten en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader (zonder gezag) verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot 13 augustus 2020. Hierna licht de kinderrechter deze beslissing toe.
4.8.
Er is nog veel onduidelijk over de verblijfplek en de opvoedsituatie van [minderjarige] . Het is belangrijk dat daar zicht op komt. De GI moet uitzoeken hoe het met [minderjarige] gaat. Om zicht te krijgen op de situatie in Turkije kan de GI contact opnemen met de Centrale Autoriteit en andere instanties in Turkije. Het is daarbij belangrijk dat de ouders met de GI samenwerken en openheid van zaken geven. Verder vindt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek en staat achter het verblijf van [minderjarige] bij de vader. De vader zorgt namelijk goed voor hem en het is niet mogelijk dat [minderjarige] bij haar komt wonen op de plek waar ze nu verblijft.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart zich bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen;
5.2.
laat de voorlopige ondertoezichtstelling in stand;
5.3.
verleent en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader zonder gezag voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, dus tot uiterlijk 13 augustus 2020;
5.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2020 door mr. J.R. van Es-de Vries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W. Rietveld als griffier en ondertekend door mr. E.P. de Beij, kinderrechter.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 juni 2020.