ECLI:NL:RBMNE:2020:2264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
C/16/499838 / KG ZA 20-148
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en uitoefening van erfdienstbaarheid in kort geding

In deze zaak, die op 12 juni 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met als doel de verwijdering van een hek dat door gedaagden is geplaatst. Dit hek zou de toegang tot het perceel van eisers belemmeren, dat afhankelijk is van een erfdienstbaarheid die hen het recht geeft om met voertuigen over het perceel van gedaagden te rijden. De procedure vond schriftelijk plaats vanwege de coronamaatregelen, zonder mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat hun vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de erfdienstbaarheid, die is gevestigd ten behoeve van het perceel van eisers, hen het recht geeft om met voertuigen over het pad te rijden, maar dat de breedte van het pad is beperkt tot ongeveer drie meter. De rechtbank concludeert dat gedaagden zich aan deze erfdienstbaarheid houden en dat er geen reden is om het hek te verwijderen. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/499838 / KG ZA 20-148
Vonnis in kort geding van 12 juni 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J.M.M. Pater te Emmeloord,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. D.J. van Oss te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In verband met de coronacrisis is er schriftelijk geprocedeerd en heeft er geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9,
  • de brief van mr. Pater met producties 10 en 11,
  • het verweerschrift van [gedaagde sub 1] c.s.,
  • de reactie van [eiser sub 1] c.s. op het verweerschrift,
  • de aanvulling van [gedaagde sub 1] c.s. op zijn verweerschrift.
1.2.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] c.s. is sinds 2017 eigenaar van het perceel gelegen aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] te [woonplaats 2] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente 1] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 2] . In de akte van levering van [eiser sub 1] c.s. is onder artikel 7, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“OMSCHRIJVING ERFDIENSTBAARHEDEN, KWALITATIEVE
BEDINGEN EN/OF BIJZONDERE VERPLICHTINGEN
Met betrekking tot bekende erfdienstbaarheden, kwalitatieve bedingen en/of
bijzondere verplichtingen wordt verwezen naar:
1. gemelde titel van aankomst, waarin onder meer woordelijk staat vermeld, voor
zover te dezen van belang:
(…)
“1 VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
1.
Ten behoeve van het aan de Gemeente [gemeente 1] verblijvende gedeelte van
gemeld kadastraal perceel nummer [nummeraanduiding 3] , als heersend erf en ten laste van
het registergoed sub b, als dienend erf, wordt gevestigd de
erfdienstbaarheid van uitweg, inhoudende de verplichting voor de eigenaar
van het dienend erf om te dulden dat de eigenaar en bevoegde gebruiker(s)
van het heersend erf te voet en met (landbouw)voertuigen, in de ruimste zin
van het woord, komen van en gaan naar het heersend erf, naar en van de
openbare weg, via de uitweg waarvoor de onder H vermelde
erfdienstbaarheid bestaat, welke erfdienstbaarheid zal worden uitgeoefend
over de bestaande op het dienend erf aanwezige verharding en overigens op
de voor de eigenaar van het dienend erf minst bezwarende wijze, zulks
onder de volgende bedingen:
(…)”
2.2.
De hiervoor geciteerde passage komt uit een akte van ruiling van 8 december 1999. Het daarin genoemde perceel [nummeraanduiding 3] is later gesplitst in percelen [nummeraanduiding 2] (perceel van [eiser sub 1] c.s.) en [nummeraanduiding 4] . Het registergoed sub b is het perceel van [eiser sub 1] c.s.
2.3.
[gedaagde sub 1] c.s. is sinds 1983 eigenaar van het perceel dat kadastraal bekend is als gemeente [gemeente 1] , sectie [letteraanduiding 1] , nummer [nummeraanduiding 5] . In de akte van levering van [gedaagde sub 1] c.s. is het volgende opgenomen:
“(…)
Voor bijzondere bepalingen en erfdienstbaarheden wordt verwezen naar een vorige titel van aankomst te weten een akte van transport op acht en twintig april negentienhonderd één en dertig (…), in welke akte onder meer woordelijk het navolgende staat vermeld:
“Tenslotte verklaarden partijen:
"dat ten laste van het verkochte en ten behoeve van het daarachter gelegen eigendom van [A] , kadastraal bekend als Gemeente [gemeente 2] , sektie [letteraanduiding 2] nummer [nummeraanduiding 6] bestaat de erfdienstbaarheid van uit- en overweg van- en naar den straatweg ( [straatnaam 2] ) en wel ter breedte van ongeveer drie meter, langs de Zuidgrens van het verkochte. (…)”
(…)”
2.4.
De kadastrale kaart ziet er als volgt uit:
Figuur 1: De pijltjes zijn door de advocaat van [gedaagde sub 1] c.s. getekend om de grens van het pad te laten zien.
2.5.
Het perceel van [eiser sub 1] c.s. is enkel via het pad dat op het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. is gelegen te bereiken.
2.6.
In december 2019 heeft [gedaagde sub 1] c.s. langs een deel van het pad (in de bocht) een hek geplaatst om zijn erf van het pad en de openbare weg ( [straatnaam 2] ) af te sluiten.
2.7.
[eiser sub 1] c.s. heeft zijn perceel verkocht. De levering zou eind december 2019 plaatsvinden. De kopers hebben de levering opgeschort en [eiser sub 1] c.s. in een procedure betrokken, omdat [eiser sub 1] c.s. door plaatsing van het hek door [gedaagde sub 1] c.s. niet meer conform de koopovereenkomst zou kunnen leveren ten aanzien van de daarin opgenomen erfdienstbaarheid.
2.8.
Ná de dagvaarding in deze procedure heeft [gedaagde sub 1] c.s. het hek verplaatst, waardoor het hek nu aan het begin van het pad 4,20 meter breed is. In het midden is het pad nu 3,55 meter breed en aan het einde, het rechte stuk, is het pad 3,30 meter breed.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] c.s. vordert – samengevat – verwijdering van het hek, inclusief de palen en het herstel van het pad in de oorspronkelijke staat, zodat ongehinderd en ongestuurd gebruik kan worden gemaakt van de toegangsweg naar zijn perceel gelegen aan de [straatnaam 1] [nummeraanduiding 1] ( [postcode] )te [woonplaats 2] , op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eiser sub 1] c.s. legt – kort samengevat – het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Door het plaatsen van het hek en het verwijderen van de straatstenen ter hoogte van het kasje is de doorgang naar zijn perceel te smal geworden, hetgeen in strijd is met de erfdienstbaarheid. De erfdienstbaarheid is gevestigd dan wel ontstaan door verjaring en ziet op het dulden van (landbouw)voertuigen, zoals dat uit de akte van ruiling van 1999 blijkt. Dit is ook altijd het uitgangspunt geweest, anders heeft de erfdienstbaarheid die bij de akte van ruiling van 1999 ten laste van zijn perceel is gevestigd geen enkele waarde. Zijn perceel is immers enkel via het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. te bereiken. Het pad dient daarom voldoende breed te zijn om met vrachtwagens en tractoren te kunnen rijden. Het pad is ook sinds jaar en dag (meer dan twintig jaar) als zodanig gebruikt. Op het perceel is jarenlang een stalhouderij gevestigd geweest. Nu kan men niet eens met een bestelbus naar zijn perceel komen.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. erkent dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd ten laste van zijn perceel, maar betwist dat dit ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] c.s. is. De akte spreekt immers over perceel [nummeraanduiding 6] . Dat perceel is opgegaan in perceel [nummeraanduiding 7] ; dat is niet het perceel van [eiser sub 1] c.s. Verder voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat hij zich houdt aan de erfdienstbaarheid die uit zijn akte van levering blijkt, namelijk een ruimte van ongeveer drie meter ter beschikking stellen. [gedaagde sub 1] c.s. betwist ten slotte dat hij straatstenen heeft verwijderd en dat er niet met een tractor over het pad gereden kan worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vooraf

4.1.
[eiser sub 1] c.s. heeft bij zijn reactie op het verweerschrift van [gedaagde sub 1] c.s. twee afbeeldingen, een brief en een afbeelding van een kadastrale kaart, toegevoegd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter merkt deze stukken als producties aan en laat deze buiten beschouwing. [eiser sub 1] c.s. heeft zich niet gehouden aan de regels. De rechtbank had reeds aangekondigd dat ná het verweerschrift geen nieuwe stukken mochten worden ingebracht, omdat dit tijdens een mondelinge behandeling in beginsel ook niet kan.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De spoedeisendheid van de zaak is uit het gestelde en gevorderde voldoende aannemelijk geworden.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser sub 1] c.s. wordt gevorderd, in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser sub 1] c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of er een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] c.s. en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. is gevestigd, dan wel ontstaan door verjaring. Zo ja, wat is de inhoud daarvan en op welke wijze dient dat uitgeoefend te worden.
4.5.
Op grond van artikel 5:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaan erfdienstbaarheden door vestiging of verjaring. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is, anders dan [gedaagde sub 1] c.s. meent, in dit geval voldoende aannemelijk geworden dat de gevestigde erfdienstbaarheid ten laste van zijn perceel en ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] c.s. is gevestigd. In de akte van [gedaagde sub 1] c.s. wordt het heersende erf (perceel [nummeraanduiding 6] ) omschreven als
daarachter gelegenperceel. Het perceel van [eiser sub 1] c.s. ligt achter het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. Daarbij komt dat volgens [gedaagde sub 1] c.s. perceel [nummeraanduiding 6] (later opgegaan in perceel [nummeraanduiding 7] ) niet eens in de buurt van het perceel van [eiser sub 1] c.s. (en dus dat van [gedaagde sub 1] c.s.) ligt. Zonder nadere toelichting, die hier ontbreekt, valt niet in te zien waarom een erfdienstbaarheid van uit- en overweg zou zijn gevestigd ten behoeve van een perceel dat niet uitkomt op het diende erf. Een nader onderzoek, waarvoor in deze procedure geen ruimte is, is vereist om na te gaan waarom het nummer niet correspondeert met de omschrijving in de akte. De voorzieningenrechter neemt daarom voor de verdere beoordeling aan dat er wél een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] c.s.
4.6.
De vraag is nu wat de inhoud en de wijze van uitoefening van die erfdienstbaarheid is. Het eerste lid van artikel 5:73 BW bepaalt dat de inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening ervan worden bepaald door de akte van vestiging. Bij de uitleg van de akte waarin de erfdienstbaarheid is gevestigd komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:BZ2904; HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511; HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:148). De geobjectiveerde partijbedoeling is relevant omdat zo’n akte in de openbare registers wordt ingeschreven en werking kan hebben tegen derden die géén partij zijn bij de overeenkomst.
4.7.
Partijen hebben echter de akte van 28 april 1931, waarmee de erfdienstbaarheid is gevestigd, niet overgelegd. De voorzieningenrechter moet het daarom doen met de stukken die voorhanden zijn. De akte van levering van [gedaagde sub 1] c.s. bevat een geciteerd deel van de akte van vestiging. Daaruit blijkt dat de erfdienstbaarheid het gebruik van een uit- en overweg ter breedte van ongeveer drie meter inhoudt. De erfdienstbaarheid is ten tijde van het oude BW gevestigd. Bij de bepaling van de inhoud daarvan moet ook het oude BW worden betrokken. In artikel 733 onder 3 (oud) BW is een erfdienstbaarheid van weg omschreven als
‘het regt om er met een wagen, een rijtuig, enz. over te rijden’.
4.8.
Dit betekent dat volgens de akte het pad voor diverse voertuigen ruimte moet bieden. De akte bevat geen beperking in gebruik voor een specifiek doel en/of specifiek voertuig, dat kunnen dus ook vrachtwagens en/of tractoren zijn. Echter, de ruimte die ter beschikking van de erfdienstbaarheid dient te worden gesteld, wordt in de akte beperkt tot ongeveer drie meter. Alleen voertuigen die in die breedte passen mogen dus over het pad rijden. Anders dan [eiser sub 1] c.s. betoogt, is voor de uitleg van de erfdienstbaarheid slechts de akte van vestiging leidend. De akte van ruiling van 1999, waarnaar [eiser sub 1] c.s. verwijst voor het gebruik van (landbouw)voertuigen in de ruimste zin van het woord, kan niet betrokken worden bij de uitleg van deze erfdienstbaarheid. Het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. is immers op geen enkele wijze bij de totstandkoming van deze erfdienstbaarheid betrokken. Gelet op hetgeen hierboven onder 4.6 is overwogen kan deze akte ook geen rol spelen bij de uitleg de akte van [gedaagde sub 1] c.s.
4.9.
De stelling van [eiser sub 1] c.s. dat de ongeveer drie meter niet meer van deze tijd is, omdat de omvang van landbouwmachines en tractoren is toegenomen, gaat evenmin op. Uit de akte van [gedaagde sub 1] c.s. blijkt niet dat landbouwvoertuigen en tractoren over het pad moeten kunnen rijden. In deze akte worden landbouwvoertuigen en tractoren niet genoemd. Bovendien heeft [eiser sub 1] c.s. niet aangetoond dat het pad, dat wil zeggen het gedeelte dat als uitweg werd gebruikt, in het verleden breder was dan wel door landbouwvoertuigen en grote tractoren is gebruikt, noch dat die voertuigen in omvang zijn toegenomen of dat het gebruik van grote voertuigen nodig is.
4.10.
[eiser sub 1] c.s. doet (subsidiair) tevens een beroep op een door verjaring ontstane erfdienstbaarheid. Dit betoog slaagt evenmin nu daarvoor onvoldoende feiten en omstandigheden op tafel zijn gekomen. Voor een beroep op verjaring is, zoals [gedaagde sub 1] c.s. terecht stelt, niet voldoende dat een situatie al sinds mensenheugenis voortduurt. Er moet sprake zijn van onafgebroken bezit van tien jaar bij goede trouw of twintig jaar bij kwade trouw. De enkele verwijzing naar de akte van ruiling van 1999 waarin gebruik door (landbouw)voertuigen wordt genoemd en het feit dat er op het perceel van [eiser sub 1] c.s. een stalhouderij gevestigd is geweest is onvoldoende om verjaring aan te nemen. Hieruit blijkt niet en kan ook niet worden afgeleid dat de uitweg in een onafgebroken periode van tenminste tien jaar is gebruikt voor voertuigen waarvoor een breedte van meer dan drie meter nodig is. Dat kan niet in een kort geding worden uitgediept omdat in een kort geding geen plaats is voor verdere bewijslevering en onderzoek.
4.11.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt het voorgaande – samenvattend – op het volgende neer. Er is een erfdienstbaarheid van uitweg gevestigd ten behoeve van het perceel van [eiser sub 1] c.s. en ten laste van het perceel van [gedaagde sub 1] c.s. De erfdienstbaarheid geeft het recht om met ieder voertuig over de weg te rijden, zij het dat de daarvoor beschikbare ruimte beperkt is tot drie meter breed. Uit de akte van vestiging blijkt niet dat [eiser sub 1] c.s. aanspraak kan maken op een breedte van meer dan ongeveer drie meter. Dat kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet uit de akte van ruiling van 8 december 1999 worden afgeleid. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. een ruimte van ten minste drie meter ter beschikking heeft gesteld. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde sub 1] c.s. [eiser sub 1] c.s. belemmert in de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid. Van een bepaalde wijze van gebruik ontstaan door verjaring is in deze procedure onvoldoende gebleken. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] c.s. het hek en de palen niet hoeft te verwijderen.
Straatstenen
4.12.
Onder de vordering van [eiser sub 1] c.s. om
“het pad in de oorspronkelijke staat”te brengen, valt ook het terugplaatsen van straatstenen. [eiser sub 1] c.s. stelt dat er straatstenen zijn weggehaald die de uitoefening van het recht van erfdienstbaarheid belemmeren. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit voldoende gemotiveerd betwist. Op de foto’s waar [eiser sub 1] c.s. naar verwijst, is voor de voorzieningenrechter ook niet te zien dat er stenen zijn weggehaald. Dit onderdeel van de vordering komt daarom als onvoldoende onderbouwd niet voor toewijzing in aanmerking.
Proceskosten
4.13.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.284,00
4.14.
Met betrekking tot het tarief voor salaris advocaat wordt het volgende opgemerkt. Er wordt hetzelfde tarief toegekend als wanneer het kort geding op de gebruikelijk manier zou zijn behandeld. Reden hiervoor is dat de wisseling van de schriftelijke stukken vergelijkbaar is met wat partijen normaal op de mondelinge behandeling in eerste en tweede termijn zouden hebben kunnen aanvoeren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.284,00,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2020. [1]

Voetnoten

1.type: AS(4879)