5.2De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat verweerder een stappenplan moet volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college moet onderzoeken:
(a) wat de hulpvraag is;
(b) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
(c) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
(d) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
Alleen als (d) tot niets leidt, moet het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren.
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van [B] , dat aan het bestreden besluit ten
grondslag ligt, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Het doel, de inhoud en de omvang van de ondersteuningsbehoefte zijn niet, althans niet inzichtelijk, in kaart gebracht. Het (ongedateerde) verslag van [B] vermeldt niet op welke wijze en op welke datum het onderzoek heeft plaats gevonden. Eiser ontkent dat hij [B] heeft gesproken in het kader van zijn aanvraag en uit het verslag wordt niet duidelijk dat een dergelijk gesprek wel zou hebben plaatsgevonden. Verder komt het de zorgvuldigheid van het onderzoek niet ten goede dat [B] in haar verslag opmerkt dat de huisarts geen informatie wilde verstrekken, maar dat hier geen telefoonnotitie van aanwezig is en door de huisarts in de brief van 11 december 2019 wordt weersproken dat er überhaupt contact met hem is opgenomen. Verder is niet inzichtelijk gemaakt dat het stappenplan van de CRvB is gevolgd en hoe verweerder de vragen van het stappenplan heeft beantwoord. Het is de rechtbank pas tijdens de zitting op 17 februari 2019 duidelijk geworden dat het rapport van [C] is opgesteld op verzoek van eiser naar aanleiding van het emailbericht van 12 september 2019 van [B] . Pas in het rapport van [C] worden de beperkingen van eiser duidelijk beschreven. Maar, zoals onder 1.9 en 1.11 is beschreven, dateren zowel de uitvraag van [B] als het rapport van [C] van na de datum van het instellen van het beroep. Het rapport van [C] ligt dus niet ten grondslag aan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat veel eerder onderzoek gedaan had moeten worden naar eisers beperkingen, zijn financiële situatie en naar eventuele voorliggende voorzieningen.. Verweerder dient te onderzoeken en te motiveren welke specifieke huishoudelijk werkzaamheden gedurende welke frequentie en tijdspanne bij eiser als gevolg van zijn beperkingen nodig zijn. Zonder dat onderzoek en die motivering kan niet geconcludeerd worden dat de toegekende huishoudelijke hulp van 5,5 uur voldoende is. De besluitvorming heeft niet plaatsgevonden volgens de vereisten van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 en het stappenplan zoals weergegeven onder 5.2. Dat betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet toereikend is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is om die reden gegrond.
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het
college zal nader onderzoek moeten verrichten om de ondersteuningsbehoefte van eiser vast te stellen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden gelet op het nog te verrichten onderzoek. Na deze uitspraak komt de zaak gelet op het voorgaande opnieuw in de fase van bezwaar terecht. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank het volgende op.
Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat verweerder eiser gelijk heeft gegeven op het punt dat het primaire besluit in strijd is met uitspraken van de CRvB over het concretiseren van aanspraken op huishoudelijke hulp. Om eisers aanspraken te beoordelen heeft verweerder vervolgens afgeweken van zijn eigen beleid en is in de plaats daarvan aangesloten bij het CIZ Protocol. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting toegelicht dat bij zijn weten dit de eerste keer is dat in een dergelijk geval van het eigen beleid is afgeweken. Verweerder kon niet toelichten waarom er eenmalig van het beleid is afgeweken. Wel is toegelicht dat verweerder vanaf 1 januari 2020 de richtlijnen van KPMG volgt. Gelet op de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2020 (Beleidsregels) welke in werking zijn getreden op 13 februari 2020, begrijpt de rechtbank aldus dat verweerder bedoelt aanspraken op huishoudelijk hulp voortaan te toetsen aan deze Beleidsregels (meer specifiek Bijlage III Normenkader huishoudelijk hulp). In de voetnoot bij deze Beleidsregels is opgemerkt dat verweerder de Beleidsregels baseert op het onderzoek van KPMG en het daaruit voortvloeiende normenkader. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder de nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen met in achtneming van het stappenplan van de CRvB en de Beleidsregels.
Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat de nieuwe beslissing op bezwaar feitelijk geen gevolgen heeft voor de (feitelijke) ondersteuning van eiser in het verleden. Het is namelijk niet mogelijk om ondersteuning met terugwerkende kracht in natura te vertrekken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting en met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).