ECLI:NL:RBMNE:2020:2271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2020
Publicatiedatum
18 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3088
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 en de zorgvuldigheid van het onderzoek door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De eiser, die als bewindvoerder optreedt voor een onderbewindgestelde, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag volgde op de beëindiging van een eerdere indicatie voor hulp bij het huishouden na het overlijden van de echtgenote van eiser. Het wijkteam had geconstateerd dat eiser door fysieke klachten niet in staat was om zelfstandig huishoudelijke taken uit te voeren en had een maatwerkvoorziening voorgesteld. Echter, het college kende slechts 5,5 uur hulp per week toe, wat eiser onvoldoende vond en hiertegen bezwaar maakte.

Tijdens de bezwaarprocedure werd er een onderzoek uitgevoerd door een medewerker van het wijkteam, maar de rechtbank oordeelde dat dit onderzoek niet voldeed aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering. De rechtbank stelde vast dat het college onvoldoende had onderzocht wat de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiser was en dat het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep niet was gevolgd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waardoor het college verplicht werd om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3088

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2020 in de zaak tussen

[bewindvoerder] , handelend onder de naam [handelsnaam] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats]
in hoedanigheid van bewindvoerder van:
[onderbewindgestelde], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Djordjevic).

Inleiding

1.1
Verweerder had aan de echtgenote van eiser, mevrouw [A] , een
indicatie toegekend voor hulp bij het huishouden, leveringsvorm zorg in natura. Vanwege haar overlijden is deze indicatie bij besluit van 12 december 2018 beëindigd.
1.2
Op 1 februari 2019 heeft het wijkteam [naam wijkteam] (wijkteam) aan eiser laten weten dat zij hebben onderzocht of de indicatie van eisers echtgenote op zijn naam kan worden overgezet. Het wijkteam heeft geconstateerd dat eiser vanwege zijn fysieke klachten niet in staat is om zelfstandig huishoudelijke taken uit te voeren, dat de staat van zijn leefruimte achteruit gaat en dat het niet voldoende is als hij één keer per week huishoudelijke ondersteuning krijgt. Het wijkteam heeft voorgesteld om aan eiser een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp 2 toe te kennen voor de periode 10 december 2018 tot en met 31 december 2019. Eiser zou dan twee keer per week door [bedrijfsnaam] worden ondersteund bij de huishoudelijke taken.
1.3
Op 5 februari 2019, door verweerder ontvangen op 11 februari 2019, heeft eiser een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). In het besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een voorziening toegekend in de vorm van ‘01A02 - Huishulp 2’ voor de periode van 10 december 2018 tot en met 31 december 2019 op grond van de Wmo 2015.
1.4
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure, op 16 mei 2019, heeft verweerder eiser een voorstel gedaan om 5,5 uur hulp bij huishouden per week toe te kennen. Op 20 mei 2019 heeft eiser dit aanbod afgewezen. Het bezwaarschrift is vervolgens voorgelegd aan de commissie Behandeling klachten bezwaren sociaal domein (commissie). Naar aanleiding van de hoorzitting heeft de commissie op 17 juni 2019 contact opgenomen met verweerder en medegedeeld dat het besluit beter gemotiveerd dient te worden en dat daarvoor zorgvuldig onderzoek noodzakelijk is.
1.5
Mevrouw [B] ( [B] ), medewerker van het wijkteam, heeft vervolgens in opdracht van verweerder nader onderzoek gedaan. Het onderzoeksverslag, van onbekende datum, is op 9 juli 2019 naar de commissie gestuurd. Op 10 juli 2019 is het onderzoeksverslag aan eiser voorgelegd. Op 16 juli 2019 heeft eiser op het onderzoeksverslag gereageerd.
1.6
Op 20 juli 2019 heeft de commissie advies uitgebracht.
1.7
Vervolgens heeft verweerder op 24 juli 2019, verzonden op 30 juli 2019, (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor wat betreft eisers verzoek om een beschikking in uren te ontvangen. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en voor de beoordeling van eisers aanspraken aansluiting gezocht bij de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging (CIZ Protocol). Aan eiser wordt 5,5 uur per week hulp bij het huishouden toegekend. Voor het overige wordt het bezwaar ongegrond verklaard.
1.8
Eiser is het hier niet mee eens en heeft op 13 augustus 2019 beroep ingesteld.
1.9
Op 12 september 2019 heeft [B] een email naar eiser gestuurd met een aantal vragen en opmerkingen over ‘het bezwaar dat is ingediend over de huishoudelijk hulp’. Hierbij wordt geopperd dat het wellicht mogelijk is ‘dat een ergotherapeut mee kan kijken of en welke aanpassingen er gedaan kunnen worden’.
1.1
Op 19 september 2019 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.11
Eiser heeft naar aanleiding van de email van [B] , ergotherapeut mevrouw [C] ( [C] ) ingeschakeld. Op 20 oktober 2019 brengt [C] advies uit. Zij beschrijft de beperkingen van eiser en geeft mogelijke oplossingen voor zijn problemen. Dit advies stuurt zij op 24 oktober 2019 naar eiser.
1.12
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020 in zittingsplaats Amersfoort. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.13
Op de zitting heeft eiser een brief overgelegd van 8 augustus 2019 van verweerder met als onderwerp ‘Correctie Beschikking’ inhoudende dat eiser in aanmerking komt voor Huishoudelijke hulp 2 voor 330 minuten per week van 19 augustus 2019 tot 18 augustus 2020. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
1.14
Op 17 februari 2020 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden in zittingsplaats Utrecht. Dezelfde partijen als op 10 februari 2020 zijn verschenen. Het onderzoek is op de zitting gesloten.
Het gewijzigde besluit van 8 augustus 2019
2. Gelet op artikel 6:19, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het besluit van 8 augustus 2019. De rechtbank zal daarom het besluit van 8 augustus 2019 bij de beoordeling betrekken, wat betekent dat de te beoordelen periode loopt van 10 december 2018 tot en met 18 augustus 2020.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder, rekening houdend met de grootte van de woning en eisers beperkingen, 5,5 uur per week hulp bij het huishouden aan eiser toegekend. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende normering:
  • Licht huishoudelijk werk 60 minuten per week
  • Zwaar huishoudelijk werk 180 minuten per week
  • De was doen 60 minuten per week
  • Advies instructie en voorlichting 30 minuten per week
Verweerder baseert zich hiervoor op het onderzoeksverslag van [B] van onbekende datum. Verweerder acht, in afwijking van het advies van de commissie, nader medisch onderzoek niet noodzakelijk. Volgens verweerder zijn eisers beperkingen voldoende bekend bij het wijkteam en heeft eiser in bezwaar geen medische informatie overgelegd. Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van eisers aanspraken aansluiting gezocht bij de normen van het CIZ Protocol. Hiermee wijken zij af van hoofdstuk 5 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2019, zodat dit hoofdstuk in afwijking van het advies van de commissie, niet van toepassing is.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert – kort weergegeven - aan dat sprake is van onvoldoende en onzorgvuldig
onderzoek. Zo heeft verweerder verzuimd te onderzoeken wat de hulpvraag van eiser is, wat zijn medische beperkingen zijn en wat het gevolg is van deze beperkingen voor de uitvoering van huishoudelijke taken. Hierover heeft hij nooit een gesprek gehad met verweerder. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de draagkracht voor wat betreft de voorgesneden groenten en een glazenwasser.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
  • Een email van [C] van 24 oktober 2019 met het verslag van 20 oktober 2019, zoals beschreven onder 1.11;
  • Emailcorrespondentie tussen [C] en verweerder naar aanleiding van het verslag van 20 oktober 2019;
  • Brief van huisarts [E] van 11 december 2019;
  • Foto’s van de buitenkant van de woning van eiser;
  • Correspondentie van [bedrijfsnaam] aan eiser van 19 juni 2019 en 21 oktober 2019.
Het beoordelingskader
5.1
Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2. en 2.3.5 van de
Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen.
5.2
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat verweerder een stappenplan moet volgen wanneer er een melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het college moet onderzoeken:
(a) wat de hulpvraag is;
(b) wat de beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie zijn;
(c) wat de aard en omvang is van de gewenste en nodige maatschappelijke ondersteuning;
(d) of de nodige hulp en ondersteuning kan worden geboden door de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen.
Alleen als (d) tot niets leidt, moet het college een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verlenen. Als voor het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, moet het college zo’n onderzoek laten uitvoeren [1] .
De beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van [B] , dat aan het bestreden besluit ten
grondslag ligt, niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid en motivering te stellen eisen. Het doel, de inhoud en de omvang van de ondersteuningsbehoefte zijn niet, althans niet inzichtelijk, in kaart gebracht. Het (ongedateerde) verslag van [B] vermeldt niet op welke wijze en op welke datum het onderzoek heeft plaats gevonden. Eiser ontkent dat hij [B] heeft gesproken in het kader van zijn aanvraag en uit het verslag wordt niet duidelijk dat een dergelijk gesprek wel zou hebben plaatsgevonden. Verder komt het de zorgvuldigheid van het onderzoek niet ten goede dat [B] in haar verslag opmerkt dat de huisarts geen informatie wilde verstrekken, maar dat hier geen telefoonnotitie van aanwezig is en door de huisarts in de brief van 11 december 2019 wordt weersproken dat er überhaupt contact met hem is opgenomen. Verder is niet inzichtelijk gemaakt dat het stappenplan van de CRvB is gevolgd en hoe verweerder de vragen van het stappenplan heeft beantwoord. Het is de rechtbank pas tijdens de zitting op 17 februari 2019 duidelijk geworden dat het rapport van [C] is opgesteld op verzoek van eiser naar aanleiding van het emailbericht van 12 september 2019 van [B] . Pas in het rapport van [C] worden de beperkingen van eiser duidelijk beschreven. Maar, zoals onder 1.9 en 1.11 is beschreven, dateren zowel de uitvraag van [B] als het rapport van [C] van na de datum van het instellen van het beroep. Het rapport van [C] ligt dus niet ten grondslag aan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat veel eerder onderzoek gedaan had moeten worden naar eisers beperkingen, zijn financiële situatie en naar eventuele voorliggende voorzieningen.. Verweerder dient te onderzoeken en te motiveren welke specifieke huishoudelijk werkzaamheden gedurende welke frequentie en tijdspanne bij eiser als gevolg van zijn beperkingen nodig zijn. Zonder dat onderzoek en die motivering kan niet geconcludeerd worden dat de toegekende huishoudelijke hulp van 5,5 uur voldoende is. De besluitvorming heeft niet plaatsgevonden volgens de vereisten van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 en het stappenplan zoals weergegeven onder 5.2. Dat betekent dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet toereikend is gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is om die reden gegrond.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Het
college zal nader onderzoek moeten verrichten om de ondersteuningsbehoefte van eiser vast te stellen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden gelet op het nog te verrichten onderzoek. Na deze uitspraak komt de zaak gelet op het voorgaande opnieuw in de fase van bezwaar terecht. Het college zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij merkt de rechtbank het volgende op.
Uit de beslissing op bezwaar blijkt dat verweerder eiser gelijk heeft gegeven op het punt dat het primaire besluit in strijd is met uitspraken van de CRvB over het concretiseren van aanspraken op huishoudelijke hulp. Om eisers aanspraken te beoordelen heeft verweerder vervolgens afgeweken van zijn eigen beleid en is in de plaats daarvan aangesloten bij het CIZ Protocol. Desgevraagd heeft verweerder op de zitting toegelicht dat bij zijn weten dit de eerste keer is dat in een dergelijk geval van het eigen beleid is afgeweken. Verweerder kon niet toelichten waarom er eenmalig van het beleid is afgeweken. Wel is toegelicht dat verweerder vanaf 1 januari 2020 de richtlijnen van KPMG volgt. Gelet op de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Amersfoort 2020 (Beleidsregels) welke in werking zijn getreden op 13 februari 2020, begrijpt de rechtbank aldus dat verweerder bedoelt aanspraken op huishoudelijk hulp voortaan te toetsen aan deze Beleidsregels (meer specifiek Bijlage III Normenkader huishoudelijk hulp). In de voetnoot bij deze Beleidsregels is opgemerkt dat verweerder de Beleidsregels baseert op het onderzoek van KPMG en het daaruit voortvloeiende normenkader. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder de nieuwe beslissing op bezwaar zal nemen met in achtneming van het stappenplan van de CRvB en de Beleidsregels.
Voor de volledigheid wijst de rechtbank erop dat de nieuwe beslissing op bezwaar feitelijk geen gevolgen heeft voor de (feitelijke) ondersteuning van eiser in het verleden. Het is namelijk niet mogelijk om ondersteuning met terugwerkende kracht in natura te vertrekken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat
verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 2 punten voor het verschijnen ter zitting en met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.