ECLI:NL:RBMNE:2020:2308
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van een appartement in [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van € 305.000,-- voor het belastingjaar 2019, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2018. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 263.000,--. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde en verweerde zich met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in [woonplaats].
De zitting vond plaats op 2 juni 2020 via Skype, in verband met de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de taxatiematrix en de toelichting van de heffingsambtenaar overtuigend, en oordeelde dat de waarde van de woning in overeenstemming was met de verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Eiser's argumenten over het afnemend grensnut en de gemiddelde prijs per m2 werden door de rechtbank verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren en niet opgingen voor de specifieke situatie van de woning.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de vastgestelde WOZ-waarde terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in het openbaar gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.