ECLI:NL:RBMNE:2020:2358

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
7804333 UT VERZ 19-7976
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor misgelopen bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Utrecht op 26 juni 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de aansprakelijkheid van een bewindvoerder voor het niet tijdig aanvragen van bijzondere bijstand voor zijn cliënt, [betrokkene]. De bewindvoerder was benoemd op 16 mei 2018, waarna het vermogen van [betrokkene] onder bewind werd gesteld. De bewindvoerder diende een aanvraag voor bijzondere bijstand in, maar deze werd gedeeltelijk afgewezen door Ferm Werk, de instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Participatiewet. De bewindvoerder stelde dat de termijn voor het indienen van de aanvraag onredelijk kort was en dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de afwijzing van de aanvraag.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Volgens artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek is een bewindvoerder aansprakelijk voor schade die de rechthebbende lijdt door een tekortkoming in de zorg van een goed bewindvoerder. De rechter oordeelde dat de bewindvoerder niet tijdig bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor de overige kosten, waaronder de aanvangswerkzaamheden en griffiekosten, en dat hij hiervoor aansprakelijk is. De totale schade die [betrokkene] heeft geleden, bedraagt € 742,42 exclusief BTW, welke de bewindvoerder aan [betrokkene] moet vergoeden.

De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en kan binnen drie maanden na de uitspraak worden aangevochten bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
locatie Utrecht
zaaknummer: 7804333 UT VERZ 19-7976 MC
BM nummer: BM 26746

Ambtshalve beschikking van 26 juni 2020

Met betrekking tot:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres] ,
[postcode 1] [woonplaats] ,
hierna te noemen: [betrokkene] .

De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • de rekening en verantwoording over de periode 17 mei 2018 tot en met 31 december 2018, ter griffie ingekomen op 15 april 2019 (eerste versie) en 11 juli 2019 (tweede versie);
  • de beschikking van Ferm Werk van 23 augustus 2018;
  • de reactie van de bewindvoerder van 30 september 2019 op de brief van de kantonrechter van 10 september 2019.
De zaak is behandeld ter zitting op 20 augustus 2019 en 15 juni 2020. Ter zitting is de heer [A] , werkzaam bij [bedrijfsnaam] B.V., verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier aantekening gehouden.

De feiten

Bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 16 mei 2018 is het vermogen van [betrokkene] onder bewind gesteld met benoeming van
[bedrijfsnaam] B.V.,correspondentieadres: Postbus [postbusnummer] , [postcode 2] [vestigingplaats] , als bewindvoerder. Per fax is deze beschikking op 18 mei 2018 ontvangen door de bewindvoerder.
Op 15 april 2019 is ter griffie ingekomen de rekening en verantwoording over de periode 16 mei 2018 tot en met 31 december 2018. Op 11 juli 2019 is een verbeterde versie van deze rekening en verantwoording ter griffie ingekomen. Uit deze laatste versie is gebleken dat een lager bedrag aan bijzondere bijstand is ontvangen (€ 794,43) dan de kosten die [betrokkene] heeft betaald aan bewindvoerdersbeloning (€ 1.169,81) en juridische kosten (€ 79,00, de kantonrechter begrijpt dat het hier gaat om de griffiekosten).
De bewindvoerder heeft hierover in een begeleidende brief meegedeeld dat bijzondere bijstand voor de reguliere kosten voor bewindvoering zijn toegekend, maar dat de intakekosten zijn afgewezen. Uit een bijlage bij deze brief blijkt dat Ferm Werk, de uitvoeringsinstantie voor de Participatiewet en de Sociale Werkvoorziening van onder andere de gemeente [.] , de aanvraag van de bijzondere bijstand bij brief van 28 augustus 2018 heeft afgewezen voor zover die ziet op de aanvangswerkzaamheden en de griffiekosten, omdat deze niet volgens de geldende regels binnen één maand na de onderbewindstelling van het vermogen van [betrokkene] is aangevraagd. Omdat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de periodieke kosten voor bewindvoering voor de eerste twee maanden niet volgens de geldende regels is ingediend vóórdat deze kosten zijn gemaakt, wordt de aanvraag ook voor dit deel afgewezen.
De bewindvoerder heeft bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke afwijzing door Ferm Werk. Bij e-mail van 20 mei 2019 heeft Ferm Werk aan de bewindvoerder laten weten dat de beleidsregel voor het moment van aanvragen van bijzondere bijstand per 15 mei 2019 is gewijzigd en dat daarvoor nu een periode van drie maanden geldt. Omdat dit beleid nog niet gold op het moment dat de aanvraag werd ingediend, ziet Ferm Werk echter geen aanleiding de afwijzing te herzien.
Na behandeling ter terechtzitting van 20 augustus 2020, heeft de kantonrechter bij brief van 10 september 2019 aan de bewindvoerder laten weten voornemens te zijn de bewindvoerder te veroordelen tot het terugbetalen van de aanvangsbeloning en één maand bewindvoerdersbeloning. Hierop heeft de bewindvoerder laten weten dat hij de zaak op een zitting wil laten behandelen, welke heeft plaatsgevonden op 15 juni 2020.

Standpunt van de bewindvoerder

De bewindvoerder voert allereerst aan dat de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag hem niet kan worden toegerekend, nu Ferm Werk een onredelijk korte termijn hanteerde voor het indienen van de aanvraag bijzondere bijstand. Na de uitspraak van een onderbewindstelling moet de beschikking eerst door de bewindvoerder van de rechtbank worden ontvangen en moeten er vervolgens bankrekeningen worden geopend, alvorens de aanvraag kan worden ingediend. Daar gaat veel tijd overheen en een termijn van één maand is te kort voor dit hele proces, zodat hem niet kan worden toegerekend dat de aanvraag te laat is ingediend.
Daarnaast voert de bewindvoerder aan dat [betrokkene] woont in een gemeente waar niet veel andere cliënten van de bewindvoerder wonen. De gemeenten waarbinnen de meeste cliënten van de bewindvoerder wonen, hanteren een termijn van twee of drie maanden voor een aanvraag bijzondere bijstand, zodat de bewindvoerder niet rekende op een termijn van één maand. De door het Landelijk Kwaliteitsbureau (hierna: LKB) goedgekeurde, geautomatiseerde processen binnen het kantoor van de bewindvoerder zijn hier ook niet op ingesteld en het LKB stelt ook niet als voorwaarde dat de bijzondere bijstand binnen één maand moet zijn aangevraagd. De bewindvoerder voert verder aan dat de onredelijkheid van de termijn ook tot Ferm Werk is doorgedrongen, gelet op het feit dat zij inmiddels de termijn voor de aanvraag hebben aangepast naar drie maanden.
Verder voert de bewindvoerder aan dat hij recht heeft op beloning volgens de Regeling beloning curatoren en mentoren. Deze regeling verbindt aan de beloning niet de voorwaarde dat deze slechts inbaar is als de beloning wordt gecompenseerd met bijzondere bijstand.
Ten slotte voert de bewindvoerder aan dat [betrokkene] door de afwijzing van een deel van de bijzondere bijstand geen schade heeft geleden. De kosten zijn reeds aan de bewindvoerder betaald. [betrokkene] heeft schulden en zal met behulp van de schuldhulpverlening een aanbod doen aan zijn schuldeisers tegen finale kwijting. Indien het schuldhulpverleningstraject succesvol zal worden afgerond, zal het ontbreken van een deel van de bijzondere bijstand dus hoogstens leiden tot een kleinere uitdeling aan de schuldeisers, maar heeft het geen effect op de financiële situatie van [betrokkene] zelf.

De beoordeling

Anders dan de bewindvoerder heeft aangevoerd is in het onderhavige geval niet aan de orde of en wanneer de bewindvoerder recht heeft op een beloning, maar of de bewindvoerder tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Op grond van artikel 1:362 BW, dat op grond van artikel 1:445 lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind, kan de kantonrechter ambtshalve de schade vaststellen die de rechthebbende door een tekortkoming van de bewindvoerder heeft geleden en deze tot vergoeding daarvan veroordelen. Beoordeeld moet dus worden of de bewindvoerder tekort is geschoten, zo ja, of dat toerekenbaar is en zo ja, wat de schade is waarvoor de bewindvoerder aansprakelijk is.
Voorop wordt gesteld dat het tot de primaire taken van de bewindvoerder hoort om ervoor zorg te dragen dat bijzondere bijstand wordt verkregen als de rechthebbende daarvoor in aanmerking komt.
De verantwoordelijkheid voor een juiste, tijdige aanvraag ligt bij de bewindvoerder. Het ligt dan ook op de weg van de bewindvoerder om direct na het aannemen van een nieuwe cliënt onderzoek te doen naar de regels en termijnen die de betreffende gemeente hanteert. Het feit dat veel processen binnen het kantoor van de bewindvoerder geautomatiseerd zijn, doet niet af aan deze verantwoordelijkheid van de bewindvoerder. Ook niet als de automatisering door het LKB zou zijn goedgekeurd, waarbij bovendien geldt dat het niet aan het LKB is om termijnen voor te schrijven. Door na te laten tijdig te onderzoeken welke termijnen er gelden voor het indienen van een aanvraag bijzondere bijstand in de gemeente van [betrokkene] , is de bewindvoerder tekort geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft aangevoerd dat zelfs als hij wèl op de hoogte zou zijn geweest van de indieningstermijn, het niet zou zijn gelukt de bijzondere bijstand tijdig aan te vragen en dat dit hem daarom niet kan worden toegerekend.
De kantonrechter overweegt dat voor de beoordeling van de vraag of het tekortschieten de bewindvoerder kan worden toegerekend, een onderscheid moet worden gemaakt tussen de misgelopen bijzondere bijstand voor enerzijds de periodieke kosten bewindvoering eerste maand en anderzijds de periodieke kosten bewindvoering tweede maand, aanvangswerkzaamheden en griffiekosten (hierna: de overige kosten).
Periodieke kosten bewindvoering eerste maandDe bewindvoerder is pas bevoegd voor een rechthebbende bijzondere bijstand aan te vragen vanaf het moment van zijn benoeming tot bewindvoerder. De bewindvoerder kon daarmee voor zover het gaat om de eerste maand, niet voldoen aan de eis van de gemeente dat bijzondere bijstand voor zijn werkzaamheden moet worden aangevraagd vóórdat deze werkzaamheden zijn verricht. Voor dit deel is de bewindvoerder dan ook niet toerekenbaar tekort geschoten.
Overige kostenHet bewind is op 16 mei 2018 uitgesproken. Vast staat dat de bewindvoerder in ieder geval twee dagen daarna, op 18 mei 2018, per fax een afschrift van deze beschikking heeft ontvangen en dat daarmee 20 werkdagen beschikbaar waren om de handelingen te verrichten die nodig zijn om in de eerste maand bijzondere bijstand aan te vragen. De bewindvoerder heeft nagelaten te stellen op welk moment hij de aanvraag op zijn vroegst had kunnen indienen. Aldus is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de door de gemeente gestelde termijn tekort was en dat het niet tijdig aanvragen van de bijzondere bijstand niet toerekenbaar is.
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat de bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder door de bijzondere bijstand voor de overige kosten niet tijdig aan te vragen. Op grond van artikel 1:444 BW is de bewindvoerder jegens [betrokkene] aansprakelijk voor de geleden schade.
De door het toerekenbaar tekortschieten van de bewindvoerder misgelopen bijzondere bijstand betreft: de periodieke kosten bewindvoering tweede maand, half juni – half juli 2018 (€ 144,02) de aanvangswerkzaamheden (€ 519,40 en de griffiekosten (€ 79,-). Bij elkaar gaat het aldus om een bedrag van € 742,42 exclusief BTW, waarvoor [betrokkene] door toerekenbare nalatigheid van de bewindvoerder bijzondere bijstand is misgelopen. [betrokkene] heeft deze bedragen zelf aan de bewindvoerder voldaan, zoals door de bewindvoerder is erkend. Daarmee staat vast dat dit directe schade is voor [betrokkene] . Dat hierdoor sprake is van een hoger bedrag aan schulden dat [betrokkene] in een schuldhulpverleningstraject door een overeenkomst met zijn schuldeisers mogelijk kwijt zou kunnen raken, doet hier, anders dan de bewindvoerder voorstaat, niet aan af.
Uit het voorgaande volgt dat [betrokkene] als gevolg van het toerekenbaar tekort schieten door de bewindvoerder voor een bedrag van € 742,42 exclusief BTW schade heeft geleden, waarvoor de bewindvoerder aansprakelijk is. De bewindvoerder zal dan ook worden veroordeeld dit bedrag aan [betrokkene] te voldoen.

De beslissing

De kantonrechter:
- stelt vast dat [betrokkene] ten gevolge van het toerekenbaar tekortschieten door de bewindvoerder schade heeft geleden voor een totaalbedrag van € 742,42 exclusief BTW;
- veroordeelt de bewindvoerder om aan [betrokkene] € 742,42 exclusief BTW te voldoen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Haeck, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.