ECLI:NL:RBMNE:2020:2438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/4615
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht behandeld. Het besluit waartegen het beroep is ingesteld, dateert van 23 juli 2019. Eiser heeft zijn beroepschrift te laat ingediend, namelijk op 24 oktober 2019, terwijl de termijn voor indiening op 3 september 2019 verstreken was. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het indienen van het beroep buiten de wettelijke termijn valt, waardoor inhoudelijke behandeling niet mogelijk is.

De rechtbank legt uit dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep binnen zes weken na bekendmaking van het besluit moet worden ingediend. Eiser stelt dat hij het besluit op 11 september 2019 per e-mail heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat de termijn begint te lopen vanaf de datum van bekendmaking, in dit geval 23 juli 2019. Eiser heeft geen geldige reden aangevoerd voor de te late indiening van het beroepschrift. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is bepaald dat het handelen of nalaten van een gemachtigde voor risico van de betrokkene komt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 8:54 van de Awb. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen, in aanwezigheid van griffier L.J.N. van der Linden, op 8 mei 2020. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19 /4615

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] , eiser,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van
23 juli 2019.

Overwegingen

1.De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eiser is namelijk te laat met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank de zaak niet inhoudelijk kan behandelen. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Een beroep moet worden ingediend binnen zes weken nadat het besluit bekend is gemaakt (artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 3:41 van de Awb staat hoe dat bekendmaken gebeurt.
3. In dit geval is het besluit bekendgemaakt op 23 juli 2019 door toezending aan de gemachtigde van eiser. Het beroepschrift had dus uiterlijk op 3 september 2019 door de rechtbank ontvangen moeten zijn. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 24 oktober 2019. Dat is dus te laat. De hoofdregel is dan dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom het beroepschrift te laat door de rechtbank is ontvangen. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
4. De rechtbank heeft eiser op 17 januari 2020 een brief gestuurd, waarin staat dat hij binnen 4 weken moet aangeven waarom hij het beroepschrift te laat heeft ingediend.
5. Eiser zegt in zijn beroepschrift dat hij het besluit op 11 september 2019 per e-mail heeft ontvangen. In reactie op de brief van 17 januari 2020 meldt eiser dat hij daadwerkelijk op 23 oktober 2019 tot 23:59 digitaal via loket.rechtspraak.nl het beroepschrift bij de rechtbank heeft ingediend, omdat de rechtbank het op 23 oktober moest ontvangen. Volgens eiser is het beroepschrift daarom tijdig ingediend.
6. Dit is geen geldige reden. Eiser gaat er kennelijk vanuit dat de beroepstermijn inging vanaf de datum van ontvangst van de e-mail, waarbij hij de uitspraak heeft ontvangen van zijn gemachtigde. Dit is echter niet juist. Zoals in overweging 3 al is aangegeven, is de beroepstermijn begonnen de dag na de bekendmaking van het besluit op 23 juli 2019. Eiser heeft dus het beroepschrift te laat ingediend. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] komt het handelen of nalaten van een persoon aan wie een betrokkene zijn belangen heeft toevertrouwd voor risico van die betrokkene. Dat eisers gemachtigde de beslissing op het bezwaarschrift buiten de beroepstermijn naar eiser heeft gestuurd, komt dus voor risico van eiser.
7. Het beroep zal niet inhoudelijk worden behandeld. Het beroep is kennelijk
niet-ontvankelijk (artikel 8:54 van de Awb).
8. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen rechter, in aanwezigheid van L.J.N. van der Linden, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
de griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY2265.