In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2020 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante tegen de eerdere uitspraak van 29 november 2019. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposante ongegrond verklaard, omdat zij haar bezwaarschrift te laat had ingediend. De zitting voor het verzet vond plaats op 3 maart 2020, waarbij de opposante aanwezig was, maar het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom (WIL) niet. De rechtbank moest beoordelen of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De opposante stelde dat zij niet kon aantonen dat zij het bezwaarschrift tijdig had verzonden. Ze had op 26 augustus 2019 contact opgenomen met WIL, omdat zij geen reactie had ontvangen op haar bezwaarschrift. Na dit telefoontje had zij het bezwaarschrift opnieuw per e-mail en aangetekende post verzonden, maar zij was zich niet bewust van de noodzaak om het bezwaarschrift aangetekend te versturen. De rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de opposante was om te zorgen voor een tijdige en correcte indiening van het bezwaarschrift.
De rechtbank verwierp de argumenten van de opposante, waaronder het feit dat WIL eerder e-mails kwijt was geraakt. De rechtbank benadrukte dat de opposante niet kon bewijzen dat haar eerste bezwaarschrift was verzonden en dat dit voor haar rekening kwam. De rechtbank concludeerde dat er geen twijfel was over de uitkomst van de zaak en dat er geen aanleiding was om een uitzondering te maken op de wettelijke hoofdregel. Het verzet werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bleef in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.