Deze uitspraak betreft het verzet van opposante tegen een betalingsverzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, gedateerd 23 mei 2019. De rechtbank had eerder, op 6 december 2019, het beroep van opposante ongegrond verklaard. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, wat heeft geleid tot een zitting op 21 januari 2020. Tijdens deze zitting was opposante aanwezig, maar verweerder was afwezig met bericht van verhindering. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.
In de uitspraak van 6 december 2019 oordeelde de rechtbank dat het betalingsverzoek van 4 januari 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar tegen kon worden gemaakt, en de rechtbank verklaarde het bezwaarschrift van opposante terecht niet-ontvankelijk. Opposante betwistte deze conclusie en stelde dat haar bezwaar niet tegen het betalingsverzoek, maar tegen de totale schuldwaarde was gericht, die volgens haar onjuist was berekend door DUO.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het primaire besluit waartegen opposante bezwaar heeft gemaakt, de brief van 14 januari 2019 was, waarin verweerder verzocht om betaling van het maandbedrag. De rechtbank concludeerde dat deze brief geen besluit is in de zin van de Awb, omdat het niet gericht is op rechtsgevolgen. Hierdoor blijft de eerdere uitspraak van 6 december 2019 in stand en wordt het verzet ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.