ECLI:NL:RBMNE:2020:2462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
19/2481
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen betalingsverzoek en de kwalificatie als besluit onder de Awb

Deze uitspraak betreft het verzet van opposante tegen een betalingsverzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, gedateerd 23 mei 2019. De rechtbank had eerder, op 6 december 2019, het beroep van opposante ongegrond verklaard. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, wat heeft geleid tot een zitting op 21 januari 2020. Tijdens deze zitting was opposante aanwezig, maar verweerder was afwezig met bericht van verhindering. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

In de uitspraak van 6 december 2019 oordeelde de rechtbank dat het betalingsverzoek van 4 januari 2019 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar tegen kon worden gemaakt, en de rechtbank verklaarde het bezwaarschrift van opposante terecht niet-ontvankelijk. Opposante betwistte deze conclusie en stelde dat haar bezwaar niet tegen het betalingsverzoek, maar tegen de totale schuldwaarde was gericht, die volgens haar onjuist was berekend door DUO.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het primaire besluit waartegen opposante bezwaar heeft gemaakt, de brief van 14 januari 2019 was, waarin verweerder verzocht om betaling van het maandbedrag. De rechtbank concludeerde dat deze brief geen besluit is in de zin van de Awb, omdat het niet gericht is op rechtsgevolgen. Hierdoor blijft de eerdere uitspraak van 6 december 2019 in stand en wordt het verzet ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2481-V

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 februari 2020 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs van
23 mei 2019.
In de uitspraak van 6 december 2019 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2020. Opposante is verschenen. Verweerder is niet verschenen (met bericht van verhindering).
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Overwegingen

1. Hierna zal de rechtbank deze beslissing uitleggen.
2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 6 december 2019 het beroep ongegrond verklaard, omdat het betalingsverzoek van 4 januari 2019 geen besluit is zoals bedoeld is in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Omdat het geen besluit is in de zin van de Awb kan men daarom geen bezwaar hiertegen instellen en heeft verweerder daarom het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank moet beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
4. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 6 december 2019 niet juist omdat het niet klopt dat opposante bezwaar maakt tegen een betalingsverzoek. Volgens opposante heeft zij bezwaar ingediend tegen de totale schuldwaarde die verkeerd is berekend door DUO, omdat destijds het inkomen van de vader van opposante is mee berekend, welke niet mee berekend had mogen worden. Opposante heeft op zitting hieraan toegevoegd dat bij de studiefinanciering van haar broers het inkomen van haar vader ook buiten beschouwing is gelaten. De totale schuld klopt volgens opposante dan ook niet. Het gaat volgens opposante dus niet om de maandelijkse verplichting tot terugbetaling maar om het totale schuldbedrag van € 35.761,00.
5. De rechtbank moet nu oordelen over de vraag of de uitspraak van 6 december 2019 juist tot stand is gekomen. Het primaire besluit waartegen opposante bezwaar heeft gemaakt, is de brief van 14 januari 2019. In die brief verzoekt verweerder opposante het maandbedrag van januari 2019 te betalen. Het betreft hier een mededeling van informatieve aard over de hoogte van nog terug te betalen bedragen, waarover in het verleden al besluiten zijn genomen. In het verleden - op 9 december 2011 - heeft opposante een verzoek gedaan aan DUO om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader. Verweerder heeft de ontvangen bewijsstukken beoordeeld en heeft het verzoek op 10 maart 2011 afgewezen. Dat betekent dat opposante bezwaar en beroep had moeten indienen tegen dat afwijzende besluit. Dit heeft zij niet gedaan met als gevolg dat de totale omvang van de studieschuld nu vaststaat. De brief van 14 januari 2019 waar opposante bezwaar tegen heeft gemaakt, is dus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb, omdat de brief niet gericht is op rechtsgevolgen.
6. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van 6 december 2019 in stand blijft.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van L.J.N. van der Linden, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.