ECLI:NL:RBMNE:2020:247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
UTR 19/2359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening naheffingsaanslag parkeerbelasting na inconsistentie in verklaringen van parkeercontroleurs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd. Eiseres had op 25 april 2019 haar auto geparkeerd zonder een parkeerkaartje of registratie via een parkeerapp. De naheffingsaanslag bedroeg in totaal € 66,83, bestaande uit € 4,13 parkeerbelasting en € 62,70 naheffing. Eiseres stelde echter dat zij op het moment van parkeren met een parkeercontroleur had gesproken, die haar zou hebben verzekerd dat het in orde was om haar auto daar te parkeren. Verweerder, de heffingsambtenaar, verklaarde dat als deze toezegging inderdaad was gedaan, er geen naheffingsaanslag zou zijn opgelegd. Tijdens de zitting bevestigde verweerder dat er geen tegenbewijs was voor het verhaal van eiseres, maar de parkeercontroleur kon zich de toezegging niet herinneren. De rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om nadere informatie te verschaffen, wat niet was gebeurd. Hierdoor kon de rechtbank niet anders concluderen dan dat de naheffingsaanslag onterecht was gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en herstelde de situatie door de naheffingsaanslag te herroepen. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,-- moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2359

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

Op 25 april 2019 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,83.
In de uitspraak op bezwaar van 22 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 31 oktober 2019. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere informatie op te vragen en aan de rechtbank toe te sturen. Eiseres heeft hierop gereageerd. Partijen hebben hierna niet meer verzocht om een zitting, zodat de rechtbank het onderzoek op 13 januari 2020 heeft gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft haar auto op 25 april 2019 geparkeerd aan de [straatnaam] in Utrecht. Er geldt daar betaald parkeren. Eiseres heeft geen parkeerkaartje gekocht of haar kenteken via een parkeerapp geregistreerd. Daarom is aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Dit bedrag bestaat uit € 4,13 parkeerbelasting en € 62,70 naheffing.
2. Eiseres voert aan dat zij op 25 april 2019 rond 13.00 uur met een parkeercontroleur heeft gesproken die in de buurt rondliep. Zij heeft aan hem uitgelegd waarom haar auto tijdelijk aan de [straatnaam] geparkeerd staat. Volgens de parkeercontroleur zou dit orde zijn. Op de zitting heeft verweerder bevestigd dat als een dergelijke mededeling door de parkeercontroleur zou zijn gedaan, dat er dan geen naheffingsaanslag zou zijn opgelegd. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder navraag gedaan. De parkeercontroleur heeft in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal aangegeven dat hij zich niet kan herinneren een dergelijke toezegging te hebben gedaan. Volgens verweerder is er dan ook geen reden om van de naheffingsaanslag af te zien.
3. De rechtbank stelt vast dat de parkeercontroleur in het proces-verbaal heeft verklaard:
‘Het kan zijn dat ze mijn collega gesproken heeft waar ik op het moment van controleren niet van op de hoogte was…’. Dit komt overeen met het verhaal van eiseres dat er die dag twee parkeercontroleurs bij haar in de buurt rondliepen, maar dat ze er maar met een heeft gesproken. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien om verweerder nog na te laten vragen wat de tweede controleur zich hiervan kan herinneren. Verweerder heeft vervolgens in zijn reactie van 19 november 2019 laten weten dat hij niet heeft kunnen nagaan welke controleur er op 25 april 2019 aan het werk was en dus ook niet heeft kunnen navragen wat die controleur zich hiervan herinnert.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Eiseres heeft een consistent verhaal verteld. Verweerder spreekt het verhaal van eiseres niet tegen en houdt de mogelijkheid open dat het verhaal van eiseres zou kunnen kloppen. Deze mogelijkheid wordt bevestigd door de verklaring van de eerste parkeercontroleur. De enige manier om het verhaal van eiseres te kunnen onderbouwen of te kunnen ontkrachten ligt in dit geval bij verweerder. Verweerder heeft, hoewel in de gelegenheid gesteld, hierover geen nadere informatie kunnen verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het achterwege blijven van deze informatie onder deze omstandigheden voor rekening en risico van verweerder komen. Eiseres kan in dit kader geen verwijt worden gemaakt. Dat betekent dat verweerder de naheffingsaanslag niet had mogen handhaven. De beroepsgrond slaagt.
5. Verweerder heeft de naheffingsaanslag parkeerbelasting onterecht gehandhaafd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de naheffingsaanslag van 25 april 2019 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar. Dit betekent dat verweerder de betaalde naheffingsaanslag moet terugbetalen.
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,-- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar;
 herroept de naheffingsaanslag;
 bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 47,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.