ECLI:NL:RBMNE:2020:2480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
UTR 19/3079
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Op 15 mei 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen verzoekster, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een proceskostenveroordeling na een bezwaarprocedure die door verzoekster was ingediend op 10 december 2018 tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2018. Verzoekster heeft verweerder op 14 mei 2019 in gebreke gesteld, waarna zij op 8 augustus 2019 in beroep ging wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar. Verweerder heeft uiteindelijk op 23 augustus 2019 alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep op 16 september 2019 heeft ingetrokken met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verzoekster heeft gesteld dat verweerder in gebreke was en daarom de proceskosten dient te vergoeden. Aangezien verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster, concludeert de rechtbank dat verweerder geen bezwaar heeft tegen de vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 262,50, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Daarnaast moet verweerder ook het griffierecht aan verzoekster betalen, zoals bepaald in artikel 8:41 Awb. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/3079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft op 10 december 2018 bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder van 31 oktober 2018.
Op 14 mei 2019 heeft verzoekster verweerder in gebreke gesteld.
Op 8 augustus 2019 is verzoekster in beroep gegaan, vanwege het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
Verweerder heeft op 23 augustus 2019 alsnog een besluit op het bezwaar genomen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep bij brief van 16 september 2019 ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Op dit verzoek heeft verweerder niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
2. Verzoekster heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar ingetrokken, omdat verweerder alsnog een besluit heeft genomen op haar bezwaar. Daarbij heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar proceskosten dient te vergoeden, omdat verweerder aantoonbaar in gebreke was.
3. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoekster. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.
4. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 262,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast.
5. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 262,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van O.G.J. Stroek, griffier, op 15 mei 2020
.Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
- de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen -
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.