Beoordeling
5. De omgevingsvergunning die verweerder aan vergunninghouder heeft verleend ziet onder meer op de activiteit ‘aanleggen’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Uit artikel 6.1, tweede en derde lid, van de Wabo volgt dan dat vergunninghouder geen gebruik mag maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning totdat door de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist. Vergunninghouder heeft aangegeven dat hij gebruik wil maken van de verleende omgevingsvergunning en dat hij niet voornemens is om de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten. Verzoekers vrezen daarom nadelige gevolgen van de besluitvorming van verweerder, die volgens hen onrechtmatig is. Daarmee is er sprake van voldoende spoedeisend belang.
Belanghebbendheid van de Stichting
5. Volgens vergunninghouder is de Stichting geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De doelstelling, zoals die uit de Statuten blijkt, is te algemeen geformuleerd en volgens de website blijkt onvoldoende welke feitelijke werkzaamheden er door de Stichting worden verricht.
6. De voorzieningenrechter zal zich niet uitlaten over de vraag of de Stichting als belanghebbende in de bezwaarfase kan worden aangemerkt. De inhoud van het verzoek van de Stichting is min of meer identiek aan dat van verzoeker [verzoeker] . Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker [verzoeker] wel belanghebbende is. Bovendien is het de voorzieningenrechter niet op voorhand duidelijk dat de Stichting evident geen belanghebbende is. De voorzieningenrechter blijft daarom buiten de beoordeling van dit punt en gaat niet op de stoel van verweerder zitten. Het is aan verweerder om hierover in de bezwaarfase te beslissen.
7. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium van de procedure (de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding wanneer het besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voorzieningenrechter geeft in deze uitspraak eerst een voorlopig oordeel over de vraag of de vergunning rechtmatig is of niet. Daarna zal zij afwegen of de belangen van verzoekers om het besluit te schorsen al dan niet zwaarder wegen dan het belang van vergunninghouder om het besluit uit te voeren. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van het besluit, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
8. Verzoekers voeren aan dat verweerder bij het verlenen van de vergunning niet de juiste procedure heeft gevolgd. In deze zaak had de uitgebreide voorbereidingsprocedure toegepast moeten worden. Volgens verzoeker [verzoeker] had het op de weg van verweerder gelegen voor een dergelijk bouwplan het bestemmingsplan te wijzigen.
9. Zoals op de zitting al is besproken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in dit geval gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om van het bestemmingsplan af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1 van de Wabo. Uit het bepaalde in artikel 3.10, eerste lid, onder a van de Wabo volgt dat in dat geval niet de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is maar de reguliere procedure. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat verweerder het bestemmingsplan had moeten wijzigen.
10. Niet in geschil is dat het perceel ligt in het plangebied van het bestemmingsplan ‘Herziening NW Villagebied’ en hierin de bestemming ‘Wonen-1’ heeft met de medebestemmingen ‘Beschermd Stadsgezicht’ en ‘Archeologisch waardevol gebied’. Het bouwplan is op de volgende onderdelen in strijd met dit bestemmingsplan:
- buiten bouwvlak aanleggen van de inrit: artikel 7, lid 1 sub d;
- hoofdgebouw ligt deels buiten het bouwvlak: artikel 11, lid 1 sub a;
- de helling van de kap van de woning is minder dan 45: artikel 11, lid 1 sub h;
- sommige ramen doorkruisen de gootlijn: artikel 11, lid 1 sub k;
- ondergronds bouwen is niet toegestaan: artikel 11, lid 5.
In artikel 11, lid 13, van de planregels is de bevoegdheid van verweerder geregeld om in bepaalde gevallen vrijstelling te verlenen van het bepaalde in de planregels. Deze vrijstellingen kunnen uitsluitend verleend worden indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke waarden van het perceel, zoals nader omschreven in artikel 10 van de planregels, noch van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken (artikel 11 lid 14 van de planregels).
11. Verzoekers hebben aangevoerd dat het bouwplan op een groot aantal punten afwijkt van het bestemmingsplan en verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de vrijstellingsbevoegdheid uit artikel 11, lid 13 van de planregels. Daarnaast heeft verweerder met het verlenen van de omgevingsvergunning gehandeld in strijd met de uitgangspunten en richtlijnen zoals die beschreven staan in de Visie Noordwestelijk Villagebied en de Toelichting Beschermd Stadsgezicht.
12. Op de zitting is vastgesteld dat verweerder alleen door middel van binnenplans afwijken, als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 onder a onder 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) de vergunning heeft verleend. De voorzieningenrechter heeft op de zitting besproken dat zij in het besluit een per onderdeel toegesneden motivering mist op grond van welke bepaling binnenplans afwijken is toegestaan en waarom deze afwijking voldoet aan het criterium genoemd in artikel 11, lid 14, van de planregels. Van een aantal afwijkingen is op voorhand niet duidelijk of er binnenplans kan worden afgeweken. De voorzieningenrechter wijst onder meer op het ondergronds bouwen buiten het bouwvlak. Verweerder heeft op de zitting ook aangegeven dat het nodig is de vergunning beter te motiveren. Zo zou in de bezwaarfase nog kunnen blijken dat gebruik moet worden gemaakt van de kruimellijst van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
13. De voorzieningenrechter begrijpt het primaire besluit aldus dat verweerder in een alles omvattende algemene overweging ten aanzien van het bouwplan de afwijkingen van het bestemmingplan heeft beoordeeld in relatie tot de ontwerpkeuze. Het betreft hier echter een perceel, gelegen in beschermd stadsgebied en met een bestemmingsplan dat tamelijk conserverend is. Overigens blijkt uit de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 10 van de planregels niet dat er helemaal niets nieuws mogelijk is in dit deel van [woonplaats] : er zijn immers vrijstellingsbevoegdheden opgenomen. Nu het in dit geval gaat om een ontwerp dat nogal afwijkend is van de bestaande bouw in dit deel van [woonplaats] , ligt het op de weg van verweerder om explicieter te motiveren waarom het plan past in de uitgangspunten van beschermd stadsgezicht, en waarom aan de voorwaarden voor (binnenplans) afwijken wordt voldaan.
Conclusie voorlopige rechtmatigheid
14. Uit het voorgaande volgt dat het primaire besluit gebrekkig is gemotiveerd. In de bezwaarfase kan verweerder de motivering van het besluit echter aanvullen waardoor dit gebrek kan worden hersteld. Het is de voorzieningenrechter aan de hand van de informatie waarover zij nu beschikt, niet op voorhand duidelijk dat de omgevingsvergunning evident onrechtmatig is verleend en in de bezwaarfase niet in stand kan blijven.
15. Omdat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gebreken kleven aan het primaire besluit, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Daarbij worden de belangen van verzoekers die pleiten vóór het schorsen van de omgevingsvergunning afgewogen tegen het belang van vergunninghouder.
16. Vergunninghouder heeft aangegeven te willen starten met de bouw van zijn woning en dat de werkzaamheden die hij gaat uitvoeren niet onomkeerbaar zijn. Verzoekers hebben aangegeven te staan voor het belang van het behoud van het karakter van de wijk de [wijk] . Daarnaast wil verzoeker [verzoeker] tijdens de bezwaarfase niet worden geconfronteerd met bouwwerkzaamheden.
17. De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken van onomkeerbare handelingen op het perceel. Het perceel ligt op dit moment braak. Er hoeven geen bomen te worden gekapt. De uit te graven grond kan worden teruggestort en hetgeen is gebouwd kan worden afgebroken. Als vergunninghouder gaat bouwen, terwijl de vergunning nog niet onherroepelijk is, doet hij dat voor eigen rekening en risico. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van vergunninghouder gelet op alle omstandigheden zwaarder dan het belang van verzoekers om een (korte) periode geconfronteerd te worden met bouwwerkzaamheden die niet onomkeerbaar zijn. Dat maakt dat dat er geen voorlopige voorziening zal worden getroffen.
18. De verzoeken worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.