ECLI:NL:RBMNE:2020:2529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/1902
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning transformatie praktijkruimte naar appartementen

Op 23 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. M.M.J.A. Cadée, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dat op 14 mei 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de transformatie van een pand van kantoor/praktijk naar acht appartementen. De verzoekers stelden dat het bouwplan in strijd is met het parapluplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’, omdat er woningvorming zou plaatsvinden zonder de vereiste leefbaarheidstoets. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld via Skype, vanwege de Coronamaatregelen, en heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

In zijn overwegingen concludeert de voorzieningenrechter dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan Binnenstad en dat er geen sprake is van woningvorming, aangezien het pand momenteel een fysiotherapiepraktijk is. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan het parapluplan, maar dat dit gebrek kan worden hersteld met een aanvullende motivering in de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het besluit niet op voorhand onrechtmatig is te achten. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet. De uitspraak is gedaan door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, in aanwezigheid van griffier mr. M. van der Knijff.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1902
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekers(gemachtigde: mr. M.M.J.A. Cadée),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: J. Hillenaar).

Als derde-partij heeft deelgenomen: Rosa Sofia Vastgoed C.V., te Amsterdam

(gemachtigde: S. Askamp).

Procesverloop

In een besluit van 14 mei 2020 heeft het college aan de derde-partij (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor de transformatie van het pand aan de [adres] te [woonplaats] van kantoor/praktijk naar acht appartementen. De omgevingsvergunning betreft de activiteiten bouwen en wijzigen van een gemeentelijk monument.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 23 juni 2020. Vanwege maatregelen in het kader van de Coronacrisis heeft de zitting plaatsgevonden via Skype. Op de zitting zijn verzoekers vertegenwoordigd door [verzoekster] , bijgestaan door de waarnemer van hun gemachtigde, mr. M.M.H. van Kuijk. De gemachtigde van het college en de gemachtigde van vergunninghouder waren ook aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af..

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Het parapluplan
2. Verzoekers voeren aan dat er ten onrechte alleen is getoetst aan het bestemmingsplan Binnenstad, en niet aan het parapluplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’. Volgens verzoekers is het bouwplan in strijd met het parapluplan. Artikel 4.4 van het parapluplan bepaalt dat het veranderen, vervangen of vergroten van een woning niet mag leiden tot de vorming van een extra woning. Daar kan alleen van worden afgeweken na het uitvoeren van een leefbaarheidstoets. Volgens verzoekers is er sprake van woningvorming. Verzoekers wijzen erop dat de definitie van woning in artikel 1.6 in samenhang gelezen moet worden met de definitie van woonruimte in artikel 1.8. Het gaat om een ruimte die ‘bestemd of geschikt is’ voor bewoning van één huishouden. Binnen de bestemming is wonen toegestaan. Verzoekers wijzen op de toelichting bij artikel 2 van het parapluplan, waarin staat dat de regels over woningvorming gelden voor alle gebouwen die als woning gebruikt mogen worden.
3. Het college stelt in het verweerschrift dat het bouwplan wel is getoetst aan het parapluplan en dat het bouwplan daarmee niet in strijd is. De uitkomst van de toetsing is per abuis niet in het besluit vermeld. Volgens verweerder is artikel 4.4 van het parapluplan niet van toepassing, omdat het huidige gebruik van het pand niet ‘wonen’ is, maar gebruik ten behoeve van kantoor/praktijk. Het pand is niet bedoeld voor huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het college komt daarom niet toe aan een leefbaarheidstoets of een belangenafweging.
4. Artikel 4.4 van het parapluplan heeft betrekking op omzetting of woningvorming bij het veranderen, vervangen of vergroten van een woning. Het begrip woning is gedefinieerd in artikel 1.6: ‘Het complex van ruimten dat een zelfstandige woonruimte vormt, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.’ De definitie van woonruimte is opgenomen in artikel 1.8: ‘Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning van één huishouden.’
5. Niet in geschil is dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan Binnenstad. Wat betreft het parapluplan overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In dit geval is geen sprake van een woning. Feitelijk gezien is het pand op dit moment een fysiotherapiepraktijk. Uitgaande van die feitelijke situatie vormt het pand nu niet een zelfstandige woonruimte, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Bovendien zou als naar de bestemming gekeken wordt ook geen sprake zijn van een ruimte die bestemd is voor huisvesting van één huishouden. Binnen de bestemming ‘Gemengd-3’ in het bestemmingsplan Binnenstad is wonen toegestaan. Dat bestemmingsplan bevat geen definitie van ‘wonen’. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State moet dan worden aangesloten bij het algemeen spraakgebruik, en worden onder wonen diverse uiteenlopende vormen van huisvesting begrepen. Bijvoorbeeld in de uitspraken van 23 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:192) en 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1882). Het gebruik van het pand voor wonen is dus niet beperkt tot één huishouden. Daarmee is het bouwplan is niet in strijd met het parapluplan en hoeft er ook geen leefbaarheidstoets plaats te vinden. Dat het college ten onrechte niet getoetst heeft aan het parapluplan, dan wel daarover niets heeft vermeld in het besluit, is een gebrek dat met een aanvullende motivering in de beslissing op bezwaar hersteld kan worden.
Het Bouwbesluit 2012
6. Verzoekers voeren aan dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012. De vergunninghouder heeft in constructieberekeningen en tekeningen in hoofdlijnen overgelegd, de definitieve tekeningen en berekeningen moeten nog op een later moment ter controle worden ingediend. Er staat dus niet onomstotelijk vast dat wordt voldaan aan de vereisten. Verder komt uit het rapport over geluidwering naar voren dat niet aan de vereisten wordt voldaan. En in het kader van brandwering worden zelfsluitende deuren met vrijloopdrangers geadviseerd, maar daarover is geen voorwaarde in de vergunning opgenomen.
7. Het college wijst op artikel 2.7 van de Regeling omgevingsrecht, dat de aanvrager de mogelijkheid biedt om de constructieve gegevens uiterlijk drie weken voor de uitvoering over te leggen. In het rapport over de geluidwering wordt uitgegaan van de eisen voor nieuwbouw, maar hier is sprake van verbouw. Daarom moet alleen worden voldaan aan het rechtens verkregen niveau. Het advies over vrijloopdrangers is een bovenwettelijk advies.
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de toetsing van een bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 een aannemelijkheidstoets is: een omgevingsvergunning voor bouwen moet geweigerd worden, als de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen voldoet aan de voorschriften in het Bouwbesluit 2012. Dat staat in artikel 2.10, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het college heeft bij die toetsing beoordelingsruimte. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is wat verzoekers aanvoeren onvoldoende om aan te nemen dat niet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
Parkeren
9. Verzoekers voeren aan dat niet aan de normen voor het parkeren van auto’s en fietsen uit de Beleidsregels parkeernormen fiets en auto 2019 wordt voldaan. Er zou een bergruimte van 12 m2 voor fietsen aangelegd moeten worden.
10. Het college stelt zich op het standpunt dat de parkeereis voor auto’s voor dit bouwplan op grond van paragraaf 5.1 van de beleidsregels 0 is. Voor de fietsparkeernorm wordt verwezen naar het Bouwbesluit 2012. In geval van verbouw geldt dan het rechtens verkregen niveau (artikel 4.33 van het Bouwbesluit 2012). Omdat er nu geen berging staat, is vergunninghouder niet verplicht een berging te maken.
11. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder. Het bouwplan voldoet zowel ten aanzien van autoparkeren als ten aanzien van fietsparkeren aan de beleidsregels.
Conclusie
12. Het besluit bevat een gebrek ten aanzien van de toetsing aan het parapluplan ‘Chw Algemene regels over bouwen en gebruik’, maar dat gebrek kan met een aanvullende motivering in de beslissing op bezwaar hersteld worden. Het besluit is daarom niet op voorhand onrechtmatig te achten. De voorzieningenrechter komt in dat geval niet toe aan een belangenafweging over een te treffen voorlopige voorziening.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Deze uitspraak is uitgesproken op 23 juni 2020 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.