In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 20 mei 2020, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens behandeld. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 19 augustus 2019, maar heeft het griffierecht van € 174,- niet betaald. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank legt uit dat het niet betalen van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, tenzij er geldige redenen zijn voor het niet betalen.
De rechtbank heeft eiser op 21 augustus 2019 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Eiser heeft echter aangegeven dat hij dacht dat de betaling was opgeschort in afwachting van een antwoord van de Europese Commissie. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen en eiser opnieuw de kans gegeven om het griffierecht te betalen, met een deadline van 30 oktober 2019. Aangezien de rechtbank het griffierecht niet heeft ontvangen en eiser geen geldige reden heeft gegeven voor de niet-betaling, heeft de rechtbank besloten het beroep niet inhoudelijk te behandelen.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en wijst erop dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.