In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens behandeld. Eiser had beroep aangetekend tegen een besluit van 10 september 2019, maar heeft het griffierecht van € 174,- niet betaald. De rechtbank heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft eiser op 17 november 2019 een aangetekende brief gestuurd met de mededeling dat het griffierecht binnen vier weken betaald moest worden. Eiser heeft echter geen geldige reden gegeven voor het niet betalen van het griffierecht en heeft ook geen betaling gedaan voor de gestelde deadline van 13 maart 2020.
De rechtbank concludeert dat het beroep niet inhoudelijk kan worden behandeld, omdat de hoofdregel is dat als het griffierecht niet op tijd wordt betaald, de rechtbank het beroep niet kan behandelen. Eiser heeft geen geldige reden aangedragen voor het niet betalen van het griffierecht, en daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra op 20 mei 2020, en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.