In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister had op 14 maart 2019 een besluit genomen, waartegen verzoekster in beroep ging. Op 2 augustus 2019 heeft de Minister echter aangegeven dat hij terugkomt op dit besluit en het herroept, wat verzoekster ertoe bracht haar beroep in te trekken en om vergoeding van haar proceskosten te vragen. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De Minister heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de kosten voor het indienen van het beroepschrift en de griffiekosten, maar betwist de kosten die zijn gemaakt in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat de herroeping van het besluit niet het gevolg is van nieuwe informatie, maar dat de Minister de reeds bekende feiten anders heeft gewogen. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.575,- en veroordeelt de Minister tot betaling hiervan aan verzoekster. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, N.J.R. Kalaykhan, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.