ECLI:NL:RBMNE:2020:2560

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/1603
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na herroeping van besluit door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de Minister voor Rechtsbescherming. De Minister had op 14 maart 2019 een besluit genomen, waartegen verzoekster in beroep ging. Op 2 augustus 2019 heeft de Minister echter aangegeven dat hij terugkomt op dit besluit en het herroept, wat verzoekster ertoe bracht haar beroep in te trekken en om vergoeding van haar proceskosten te vragen. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De Minister heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de kosten voor het indienen van het beroepschrift en de griffiekosten, maar betwist de kosten die zijn gemaakt in de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat de herroeping van het besluit niet het gevolg is van nieuwe informatie, maar dat de Minister de reeds bekende feiten anders heeft gewogen. Dit leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onrechtmatigheid in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.575,- en veroordeelt de Minister tot betaling hiervan aan verzoekster. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, N.J.R. Kalaykhan, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1603

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder heeft op 28 augustus 2019 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 14 maart 2019 een besluit genomen. Verzoekster is hiertegen in beroep gegaan. Op 2 augustus 2019 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 14 maart 2019 en dat hij dit besluit herroept. Verweerder heeft dus gedaan wat verzoekster wilde. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoekster en aangegeven dat hij geen bezwaar heeft om de kosten voor het indienen van het beroepschrift en de griffiekosten te betalen. In het besluit van 2 augustus 2019 geeft verweerder aan dat verzoekster niet in aanmerking komt voor de kosten die zijn gemaakt in de bezwaarprocedure. Verweerder stelt dat de herroeping van het besluit een gevolg is van nieuwe informatie die pas tijdens de bezwaarprocedure naar voren is gekomen en dat er geen sprake is van een ‘aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
4. De rechtbank geeft verweerder geen gelijk, omdat uit het besluit van 2 augustus 2019 niet blijkt dat het besluit genomen is op grond van nieuwe informatie. Uit het besluit lijkt te volgen dat verweerder vanwege het tijdsverloop de reeds bekende feiten en omstandigheden
- zoals het gegeven dat verzoekster al ongeveer negen jaar in de zorg werkt en dat het haar zelfstandig is gelukt om uit de schulden te komen - anders weegt dan in het besluit van 14 maart 2019. De rechtbank verwijst daarbij naar het kopje ‘bezwaargrond 6’ op pagina 6 van het besluit van 14 maart 2018, en naar de 3e alinea van pagina 2 van het besluit van 2 augustus 2019. Dit maakt dat er wel sprake is van een ‘onrechtmatigheid’ in de zin van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb en dat verweerder de proceskosten van verzoekster moet betalen.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoekster die verweerder moet betalen vast op € 1.575,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 525,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
6. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.575,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
- de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen -
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.