ECLI:NL:RBMNE:2020:2577

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/1748
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het ontbreken van duurzaam arbeidsvermogen bij Wajong-aanvraag van een jongere met autisme en depressieve stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering heeft aangevraagd, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die op 18-jarige leeftijd autisme spectrum stoornis, persisterende depressieve stoornis en dyslexie heeft, kreeg aanvankelijk geen Wajong-uitkering toegewezen omdat het UWV meende dat hij in de toekomst arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat het UWV onvoldoende had onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen van eiser niet duurzaam was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet voldoende specifiek hadden toegelicht hoe en op welke wijze de basale werknemersvaardigheden van eiser zich in de toekomst zouden kunnen ontwikkelen. De rechtbank benadrukte dat de inschatting van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete afweging van de feiten en omstandigheden van eiser op het moment van de aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de uitspraak van de rechtbank in acht moet nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1748

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats ] , eiser,
(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1.1
Eiser is op [2018] achttien jaar geworden. Er is bij eiser sprake van de volgende diagnose: autisme spectrum stoornis, persisterende depressieve stoornis en dyslexie/alexie. Op 6 augustus 2018 heeft hij een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aangevraagd bij verweerder.
1.2
In het besluit van [2018] (het primaire besluit) heeft verweerder beslist dat eiser geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Volgens verweerder heeft eiser nu geen arbeidsvermogen, maar kan hij in de toekomst wel arbeidsvermogen ontwikkelen.
1.3
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 22 maart 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
1.4
Het beroep is op de zitting van 3 december 2019 behandeld. Eiser is niet verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eisers moeder, [A] , is ook meegekomen naar de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.5
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder een nadere motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten indienen. Verweerder heeft daarop het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 januari 2020 ingebracht. Eiser heeft hierop gereageerd, waarbij hij een brief van zijn begeleidster van Kwintes en van zijn moeder van 30 januari 2020 heeft gevoegd.
1.6
Nadat partijen toestemming hebben gegeven voor het achterwege blijven van een nadere zitting heeft de rechtbank op 21 april 2020 het onderzoek gesloten.

Waar gaat het in deze zaak over?

2. Partijen zijn het erover eens dat eiser op de datum in geding (de dag dat hij 18 jaar werd) geen arbeidsvermogen heeft, omdat hij niet ten minste 4 uur per dag belastbaar is en hij niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is, dus de vraag of eiser in de toekomst wel arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Daarbij gaat het met name om de vraag of eiser in de toekomst in staat zal zijn om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen.
3. Verweerder stelt zich op basis van rapporten van zijn verzekeringsarts bezwaar en beroep en zijn arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op het standpunt dat het arbeidsvermogen van eiser zich nog wel kan ontwikkelen en dat er dus terecht geen Wajong-uitkering is toegekend. In het rapport van 28 februari 2019/4 maart 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het niet is uitgesloten dat eiser in de komende 10 jaar bekwaamheden/vaardigheden zal kunnen gaan ontwikkelen, waardoor alsnog arbeidsvermogen zou kunnen ontstaan. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 maart 2019 geconcludeerd dat zodra de basale werknemersvaardigheden van eiser zich hebben ontwikkeld, verondersteld kan worden dat hij in staat is een taak te verrichten in een arbeidsorganisatie.
4. Eiser stelt dat hij geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen en dat hij dus wel recht heeft op een Wajong-uitkering. Hij vindt dat de beoordeling door verweerder onvoldoende specifiek is en niet op hem is toegespitst. Er is onvoldoende onderbouwd waarom de eerdere begeleiding die eiser al vanaf 2009 heeft van de behandelaars en zijn ouders niet adequaat zou zijn geweest. Daarnaast is niet aangegeven welke concrete resultaten nog verwacht kunnen worden ter verbetering van de belastbaarheid. In dit verband wijst eiser op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 22 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:615) en van 28 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1941).

Hoe toetst de rechtbank (het beoordelingskader)?

5. Op grond van de artikelen 1a:1 en 1a:2 van de Wajong kan enkel een recht op een Wajong-uitkering ontstaan als een betrokkene ‘als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft’.
Artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepaalt dat een betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In artikel 1a:1, onder 4, van de Wajong is vastgelegd dat onder ‘duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben’ de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6. De rechtbank stelt voorop dat het mogelijk is om iemand niet duurzaam arbeidsongeschikt te achten op grond van verwachtingen over de ontwikkeling van zijn situatie in de toekomst. Hiervoor is dan wel vereist dat de motivering van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen aan bepaalde eisen voldoet. De CRvB, de hoogste rechter in Wajongzaken, hanteert hiervoor strenge criteria. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe het arbeidsvermogen zich bij eiser kan ontwikkelen. Die inschatting moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij eiser op zijn 18e jaar aan de orde zijn. In het geval de inschatting berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor eiser. Uit de rapporten moet volgen wat de behandeling inhoudt en hoe en op welke wijze het arbeidsvermogen van eiser zich door die behandeling kan ontwikkelen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van
5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018).

Wat vindt de rechtbank er van?

7. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser zich in de toekomst nog kunnen ontwikkelen. Het gaat daarbij vooral om de motivering hoe de basale werknemersvaardigheden van eiser zich in de toekomst nog kunnen ontwikkelen. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
8. Naar aanleiding van wat op de zitting is besproken, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het aanvullend rapport van 8 januari 2020 haar standpunt nader toegelicht. Zij beschrijft dat ASS een ontwikkelingsstoornis is waarvoor geen concrete therapie voor genezing bestaat. Het gaat vooral om het behandelen van de secundaire ontstane psychopathologie (zoals in casu de depressieve stoornis) en ook om behandeling en begeleiding die gericht is op het ontwikkelen van vaardigheden om beperkingen te doen verminderen dan wel op een redelijk niveau te kunnen functioneren. Behoudens de huidige begeleiding door Kwintes is (ook in het verleden) niet gebleken van adequate, langdurige, in intensiteit afnemende, maar continue psychiatrische en/of psychologische behandeling en begeleiding van eiser. Bekend is dat ASS vaak een laagdrempelige en langdurige behandeling en begeleiding vraagt, maar ook doorzettingsvermogen en het stellen van eisen en grenzen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep lijkt het erop dat het sociaal systeem van eiser, hoe goedbedoeld ook, hem steeds erg heeft ontzien en obstakels heeft weggehaald. Dat heeft ertoe bijgedragen dat eiser in zijn ontwikkeling in zelfredzaamheid en zelfstandigheid, maar ook in zijn sociale functioneren is tegengehouden.
Verder beschrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit medische literatuur en onderzoeken blijkt dat intensieve psychiatrische behandeling middels toegepaste gedragsanalyse of Applied Behaviour Analysis (ABA) effectief is. Eiser zou baat kunnen hebben bij ABA middels het verbeteren van communicatie en sociale interactie met andere mensen, wat uiteindelijk van positieve invloed is op het ontwikkelen van basale vaardigheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschrijft dat de enkele activiteiten die eiser buitenshuis onderneemt en het contact met vrienden, die hem een paar keer bezoeken en met wie hij soms online contact heeft, gunstige factoren zijn voor het ontwikkelen van die sociale vaardigheden. Dat geldt ook voor de creativiteit (tekenen/ schilderen) van eiser. Randvoorwaarde blijft een kleine en prikkelarme omgeving.
Verder heeft eiser baat gehad bij de behandeling bij Indigo voor zijn persisterende depressieve stoornis: hij zat daarna beter in zijn vel. Door de toenmalige behandelaar is geadviseerd om de therapie voort te zetten door middel van adequate instelling op antidepressiva in verband met zijn somberheidsklachten en cognitieve gedragstherapie voor de depressie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan dit behandeladvies goed plaatsen mede gelet op het feit dat uit de overgelegde stukken blijkt dat er bij eiser sprake is van acceptatieproblematiek bij - ontkenning van - de ASS (Asperger) die op 6 jarige leeftijd bij hem is vastgesteld. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep luidt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de ontwikkelingsstoornis altijd beperkingen met zich met zich mee zal brengen en eisers kwetsbaarheid ten aanzien van depressieve klachten zal blijven bestaan. En het is, daarmee rekening houdend, niet uitgesloten dat hij in de toekomst in een zo prikkelarm mogelijke “beschutte” werkomgeving zou kunnen werken.
9. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze nadere toelichting niet concreet heeft aangegeven op welke punten verbetering van de arbeidsmogelijkheden voor eiser zijn te verwachten. De informatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft over een mogelijke behandeling als ABA, die overigens in Nederland nauwelijks voorkomt, is te algemeen en niet op de situatie van eiser toegespitst. In de door eiser overgelegde brief van mevrouw [B] , begeleider autisme team Kwintes, van 30 januari 2020 wordt beschreven welke vormen van psychologische behandeling en begeleiding eiser in zijn jonge leven heeft gehad. Bovendien gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in op het risico van overvraging, terwijl de praktijk heeft uitgewezen dat dit leidt tot ernstige terugval bij eiser.
10. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit rapport haar inschatting van de mogelijkheden van eiser tot arbeidsparticipatie nader heeft toegelicht, maar nog onvoldoende concreet heeft toegespitst op de situatie van eiser. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat eiser op datum in geding behandeld werd met antidepressiva, dat er geen sprake was van andere ingezette (medische) behandelingen en dat er thuisbegeleiding werd gegeven door het ambulant autisme team van Kwintes. Deze thuisbegeleiding was en is nog gericht op acceptatie dat eiser anders in het leven staat en hij voor zichzelf het leven op een andere manier vorm zal moeten geven. Daarnaast wordt door eisers ouders en begeleiding samengewerkt in het zoeken naar prikkels voor eiser om in actie te komen en te leren waar zijn grenzen liggen. Gelet op de aanwezige medische stukken in het dossier en de verslagen van de ouders van eiser en zijn begeleidster van Kwintes, is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn toestand op datum in geding het resultaat is van vele jaren behandeling en begeleiding en overleg met de diverse deskundigen. Daarmee is niet gezegd dat dit een eindtoestand is en er zijn zeker positieve stappen in de ontwikkeling geweest zoals de behandeling van de depressieve stoornis, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft onvoldoende aanknopingspunten hoe de door haar aangegeven ontwikkeling in communicatie en sociale interactie zullen leiden tot arbeidsvermogen bij eiser. Dit alles bezien in het licht van zijn beperkingen en kwetsbaarheid die de ASS voor eiser met zich meebrengen. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van het ontwikkelen van arbeidsmogelijkheden niet ingegaan op het feit dat in het verleden meerdere malen is gebleken dat overvraging bij eiser leidde tot terugvallen. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Conclusie

11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder er niet in is geslaagd zijn standpunt deugdelijk en concreet op eiser toegespitst te onderbouwen, zodat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daaruit volgt dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank bij deze stand van zaken niet zelf een beslissing kan nemen en aan eiser een Wajong-uitkering kan toekennen. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder in beroep al in de gelegenheid is geweest om het bestreden besluit nader te motiveren. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie in beroep en
1. punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2020 door mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.