ECLI:NL:RBMNE:2020:2604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een gebiedsverbod opgelegd aan eiseres wegens verstoring van de openbare orde

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de burgemeester van de gemeente Houten. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester, waarbij aan haar een gebiedsverbod was opgelegd voor de periode van 28 juni 2019 tot 28 september 2019. Dit verbod was opgelegd naar aanleiding van meldingen van overlast die eiseres zou hebben veroorzaakt in de omgeving. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres de openbare orde heeft verstoord en dat er een ernstige vrees voor verdere verstoringen bestond.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van het gebiedsverbod. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen verstoring van de openbare orde was en dat het gebiedsverbod niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er meerdere incidenten zijn geweest waarbij eiseres betrokken was, waaronder geluidsoverlast en vernielingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres, maar dat het belang van de openbare orde zwaarder woog.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gebiedsverbod niet onevenredig groot was en dat de duur van drie maanden gerechtvaardigd was om eiseres de kans te geven haar gedrag aan te passen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden was om het besluit van de burgemeester onrechtmatig te verklaren en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit heeft getoetst aan de hand van de feiten van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de burgemeester van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een gebiedsverbod opgelegd voor de periode van 28 juni 2019 tot 28 september 2019.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door mr. drs. M. ten Dam.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen alsnog het proces-verbaal van 16 mei 2019 aan de rechtbank en aan eiseres toe te sturen.
Na ontvangst van het proces-verbaal heeft eiseres schriftelijk daarop gereageerd. Nadat geen van beide partijen heeft aangegeven alsnog op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat was de aanleiding om het gebiedsverbod op te leggen?
1. Verweerder heeft aan eiseres een gebiedsverbod [1] opgelegd voor de [straat] en omgeving te [woonplaats] . Bij het primaire besluit is een kaartje gevoegd waarop het gebied waarvoor het verbod geldt is aangegeven. Eiseres woont zelf niet in het gebied, maar haar stiefvader wel. Verweerder heeft het gebiedsverbod opgelegd omdat eiseres overlast heeft veroorzaakt voor de omgeving, waarmee de openbare orde in het gebied is verstoord. Dat blijkt uit meerdere meldingen in het politiesysteem, waarbij eiseres is betrokken. Volgens het proces-verbaal van 16 mei 2019 heeft de politie meldingen gekregen die zien op onder meer geluidsoverlast, vernieling van een ruit, toeteren en hevige ruzies tussen eiseres en haar stiefvader.
Waarom is eiseres het niet eens met het gebiedsverbod?
2. Eiseres voert aan dat verweerder het gebiedsverbod niet heeft mogen opleggen. Er was geen verstoring van de openbare orde. Er zijn wel incidenten geweest tussen eiseres en haar vader, maar die waren niet zodanig dat de openbare orde is verstoord. Zij stelt dat er in feite maar twee incidenten zijn geweest en dat het proces-verbaal behoorlijk is aangedikt.
3. Het gebiedsverbod voldoet volgens eiseres niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder heeft de visie van eiseres onvoldoende betrokken bij het besluit om een gebiedsverbod op te leggen en een onjuiste belangenafweging gemaakt. Het gebiedsverbod maakt inbreuk op het recht van eiseres om zich vrij te verplaatsen en heeft invloed op het contact van eisers met haar stiefvader. De opsomming van de constateringen in het primaire besluit betreffen geen feiten waarvoor eiseres is veroordeeld. Verweerder schetst ten onrechte het beeld dat eiseres een veroordeeld delinquent is.
4. Verder is niet duidelijk waarom een gebiedsverbod voor de maximale duur (drie maanden) noodzakelijk is. Verweerder onderbouwt niet waarom een minder vergaande maatregel, zoals een waarschuwing, niet volstaat. Het gebied waarvoor het gebiedsverbod geldt is daarnaast onnodig groot, omdat het veel groter is dan het gebied waar de incidenten hebben plaatsgevonden.
5. Tot slot verzoekt eiseres met toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van het bestreden besluit.
Welke vragen moet de rechtbank beantwoorden?
6. Verweerder kan een gebiedsverbod opleggen als een persoon herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en ernstige vrees voor verdere verstoringen van de openbare orde bestaat.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verweerder de verstoring van de openbare orde aannemelijk heeft gemaakt en zo ja, of ook een ernstige vrees voor verdere verstoring bestond. Daarna beoordeelt de rechtbank of het gebiedsverbod voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit
Heeft eisers herhaaldelijk de openbare orde verstoord en is er vrees voor herhaling?
7. Voor het opleggen van een gebiedsverbod is niet vereist dat voor de gedragingen op grond waarvan het gebiedsverbod wordt opgelegd een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Voldoende is dat aannemelijk wordt gemaakt dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden. [2] Uit de opsomming van constateringen in het primaire besluit en het proces-verbaal van 16 mei 2019 blijkt dat eiseres in de periode van
22 september 2018 tot en met 7 mei 2019 betrokken is geweest bij een reeks incidenten die hebben plaatsgevonden aan de [straat] in [woonplaats] . Verweerder heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat eiseres de openbare orde heeft verstoord. Daarvoor is van belang dat de incidenten zich voor een deel hebben afgespeeld op straat. Daarnaast zijn het geen geringe incidenten. Uit het proces-verbaal van 16 mei 2019 blijkt bijvoorbeeld dat eiseres een ruit zou hebben vernield aan de [adres] te [woonplaats] . Verder zou zij huisvredebreuk hebben gepleegd op hetzelfde adres. Het primaire besluit en het proces-verbaal maken verder melding van meerdere hevige ruzies tussen eiseres en haar stiefvader, waardoor overlast is ervaren door omwonenden. Eiseres stelt hier tegenover dat er weliswaar incidenten zijn geweest tussen haar en haar stiefvader, maar dat de openbare orde niet is verstoord. Eiseres ontkent de incidenten niet, maar ze zijn volgens haar wel aangedikt. Zij heeft ook uitleg gegeven over meerdere incidenten die in het proces-verbaal staan omschreven. Dat eiseres anders tegen de situatie aankijkt is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om tot de conclusie te komen dat het niet aannemelijk is dat de openbare orde is verstoord.
8. Verweerder heeft ook aannemelijk gemaakt dat ernstige vrees voor verdere verstoring bestond. Daarvoor is van belang dat er veel incidenten zijn geweest met korte tussenpozen en dat eiseres niet aannemelijk maakt dat de situatie na de incidenten is gewijzigd. Eiseres heeft niet betwist dat door verweerder meerdere keren hulp is aangeboden en dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt en niet is verschenen bij een gesprek met de bewoners van [adres] .
Voldoet het gebiedsverbod aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit?
9. De rechtbank is van oordeel dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij voor het gebiedsverbod heeft gekozen en dat het gebiedsverbod in verhouding staat tot het te bereiken doel. Hij heeft daarbij rekening gehouden met de belangen van eiseres, namelijk haar recht op privé- en familieleven en het recht om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen. Verweerder heeft het belang van het herstel van de openbare orde zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eiseres. Het gebied waarop het verbod ziet is niet onevenredig groot. Eiseres woont niet in het gebied. Haar stiefvader, die wel in het gebied woont, kan zij ook buiten het gebied ontmoeten. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de openbare orde in het gebied al lange tijd werd verstoord en gemotiveerd dat een termijn van drie maanden noodzakelijk is om eiseres de kans te geven om haar gedrag aan te passen en de omgeving van de [straat] de kans te geven om goed tot rust te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder op grond daarvan voor een periode van drie maanden kiezen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat een minder vergaande maatregel niet zou voldoen omdat de incidenten doorgingen, ondanks dat meerdere keren hulp is aangeboden aan eiseres.
10. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit, is er geen reden om een schadevergoeding toe te kennen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 juli 2020 gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen. uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Gebaseerd op artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet.
2.Dat volgt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:325.