ECLI:NL:RBMNE:2020:2629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1694
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens niet indienen bezwaarschrift

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs op 15 april 2020 ongeldig was verklaard door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Verzoeker heeft op 30 april 2020 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar heeft geen bezwaarschrift tegen het primaire besluit ingediend. Tijdens de zitting op 16 juni 2020 is verzoeker verschenen, terwijl verweerder niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit, wat betekent dat er geen connexiteit is met een lopende procedure zoals vereist in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij op advies van verweerder alleen een verzoekschrift bij de rechtbank moest indienen, maar dit werd door verweerder ontkend. Aangezien verzoeker geen bezwaarschrift heeft ingediend, is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek af te wijzen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1694
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter bij brief van 30 april 2020 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2020. Verzoeker is verschenen. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
2. Verweerder heeft op 15 april 2020 het primaire besluit genomen. Hierna heeft verzoeker op 30 april 2020 een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend, dat op 1 mei 2020 door de rechtbank is ontvangen.
3. De griffier van de rechtbank heeft verzoeker op 1 mei 2020 een brief gestuurd, waarin verzoeker wordt verzocht om binnen een week een kopie van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit aan de rechtbank toe te sturen.
4. Verzoeker heeft niet gereageerd op het verzoek om toezending van het bezwaarschrift.
5. Op 6 mei 2020 heeft verweerder verzoeker schriftelijk medegedeeld dat hij op 30 april 2020 het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ontvangen. Verweerder heeft deze brief aan het dossier van de rechtbank toegevoegd. Verweerder heeft een verweerschrift bij de rechtbank ingediend.
6. Op 11 juni 2020 heeft verweerder een fax naar de voorzieningenrechter van de rechtbank gestuurd, waarin staat vermeld dat verweerder nog geen bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 15 april 2020 ontvangen te hebben.
7. Op grond van het in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde connexiteitsvereiste geldt als voorwaarde voor het kunnen treffen van een voorlopige voorziening dat een bodemprocedure - hetzij in de bezwaarfase, dan wel in de beroepsfase - aanhangig is.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen bezwaar is gemaakt tegen het bestreden besluit, zoals ook door verzoeker zelf ter zitting is bevestigd. Er bestaat dan ook geen verband (connexiteit) met een lopende procedure als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid van de Awb.
9. Over het niet indienen van een bezwaarschrift heeft verzoeker ter zitting toegelicht dat hij na ontvangst van het primaire besluit telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder. Hij stelt dat hem tijdens dit gesprek is meegedeeld dat hij alleen een verzoekschrift bij de rechtbank moest indienen. Om die reden heeft hij geen bezwaarschrift tegen het primaire besluit ingediend. Toch heeft verweerder verzoeker de ontvangst van een door hem ingediend bezwaarschrift op 6 mei 2020 bevestigd. Aan verzoeker kan worden toegegeven dat het bevreemdt dat de ontvangst van een bezwaarschrift wordt bevestigd, dat niet is ingediend. Verweerder heeft toegelicht dat de ontvangstbevestiging berust op een misverstand.
10. Omdat vaststaat dat verzoeker geen bezwaarschrift heeft ingediend tegen het primaire besluit is het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van connexiteit met een bezwaarprocedure.
11. Dit betekent dat het verzoek van verzoeker niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Het verzoek is niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juni 2020 door mr. L.M. Reijnierse, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.