In deze zaak, die op 3 juli 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiser sub 1, samen met eiseres sub 2, een geldlening van € 10.000,00 heeft verstrekt aan gedaagde. De overeenkomst van geldlening, die op 23 december 2019 is aangegaan, had een looptijd van drie maanden, tot 30 maart 2020. Gedaagde heeft de lening niet terugbetaald, wat aanleiding geeft tot deze procedure. Eiser sub 1 c.s. vordert in kort geding betaling van de geleende geldsom, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter oordeelt dat eiser sub 1 c.s. een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien hij recht heeft op terugbetaling van de geleende geldsom.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser sub 1 c.s. voldoende onderbouwd is, onder andere door de overgelegde overeenkomst van geldlening. Gedaagde is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waardoor hij de kans heeft gemist om de vordering te betwisten. De kantonrechter concludeert dat het restitutierisico aan de zijde van eiser sub 1 c.s. te verwaarlozen is, en dat de vordering in kort geding kan worden toegewezen. De gevorderde hoofdsom van € 10.000,00 wordt toegewezen, evenals een contractuele boete van € 2.625,00 voor de te late terugbetaling. Daarnaast worden de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser sub 1 c.s.
De kantonrechter heeft de beslissing genomen om gedaagde te veroordelen tot betaling van de hoofdsom, de contractuele boete, en de proceskosten, met de mogelijkheid van wettelijke rente indien betaling niet tijdig plaatsvindt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.