ECLI:NL:RBMNE:2020:2636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
8577112 UV EXPL 20-114 BEv/35170
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.E. Thé-Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over terugbetaling van een geldlening met betrekking tot restitutierisico en contractuele boete

In deze zaak, die op 3 juli 2020 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiser sub 1, samen met eiseres sub 2, een geldlening van € 10.000,00 heeft verstrekt aan gedaagde. De overeenkomst van geldlening, die op 23 december 2019 is aangegaan, had een looptijd van drie maanden, tot 30 maart 2020. Gedaagde heeft de lening niet terugbetaald, wat aanleiding geeft tot deze procedure. Eiser sub 1 c.s. vordert in kort geding betaling van de geleende geldsom, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter oordeelt dat eiser sub 1 c.s. een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, aangezien hij recht heeft op terugbetaling van de geleende geldsom.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiser sub 1 c.s. voldoende onderbouwd is, onder andere door de overgelegde overeenkomst van geldlening. Gedaagde is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, waardoor hij de kans heeft gemist om de vordering te betwisten. De kantonrechter concludeert dat het restitutierisico aan de zijde van eiser sub 1 c.s. te verwaarlozen is, en dat de vordering in kort geding kan worden toegewezen. De gevorderde hoofdsom van € 10.000,00 wordt toegewezen, evenals een contractuele boete van € 2.625,00 voor de te late terugbetaling. Daarnaast worden de buitengerechtelijke incassokosten van € 875,00 toegewezen, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser sub 1 c.s.

De kantonrechter heeft de beslissing genomen om gedaagde te veroordelen tot betaling van de hoofdsom, de contractuele boete, en de proceskosten, met de mogelijkheid van wettelijke rente indien betaling niet tijdig plaatsvindt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8577112 UV EXPL 20-114 BEv/35170
Vonnis in kort geding van 3 juli 2020
inzake

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiser/eiseres sub 2],
beiden wonend in [woonplaats 1] in Spanje,
verder gezamenlijk ook te noemen [eiser sub 1] c.s.,
eisende partij,
gemachtigde: R.J.W. Bosch,
tegen:
[gedaagde],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de nagezonden producties aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., genummerd VI en VII;
  • de mondelinge behandeling die op 26 juni 2020 heeft plaatsgevonden;
  • de verstekverlening tegen [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

Achtergrond
2.1.
Partijen zijn op 23 december 2019 een overeenkomst van geldlening aangegaan, waarbij zij zijn overeengekomen dat [eiser sub 1] c.s. een bedrag van € 10.000,00 leent aan [gedaagde] . De looptijd van de overeenkomst bedroeg 3 maanden, tot 30 maart 2020. Gedurende die periode was [gedaagde] geen rente over het geleende bedrag verschuldigd. In het geval de lening niet uiterlijk op 30 maart 2020 door [gedaagde] zou zijn terugbetaald, is hij naast de openstaande hoofdsom ook een boeterente van € 175,00 per dag verschuldigd. [gedaagde] heeft de lening niet terugbetaald. In deze kort geding procedure vordert [eiser sub 1] c.s. betaling van de geleende geldsom met rente en kosten.
[gedaagde] moet de geleende geldsom van € 10.000,00 terugbetalen
2.2.
[eiser sub 1] c.s. wordt geacht een voldoende spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering. Indien [eiser sub 1] c.s. daadwerkelijk een opeisbare vordering heeft jegens [gedaagde] , heeft hij een direct en spoedeisend belang bij betaling daarvan en hoeft van hem niet gevergd te worden dat hij een bodemprocedure start. Het spoedeisend belang vloeit voort uit het belang van [eiser sub 1] c.s. om de geleende geldsom binnen een kort tijdsbestek terug te krijgen.
2.3.
Nu wordt aangenomen dat er een spoedeisend belang is aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., dient te worden beoordeeld of de door hem ingestelde geldvordering in kort geding kan worden toegewezen. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de door [eiser sub 1] c.s. ingestelde geldvordering bovenstaande strenge toets doorstaat. [eiser sub 1] c.s. heeft het bestaan van de geldvordering genoegzaam onderbouwd door middel van de door hem overgelegde producties, in het bijzonder de overeenkomst van geldlening van 23 december 2019 die door partijen is ondertekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] c.s. in dit verband toegelicht dat de overeenkomst van geldlening, inclusief de voorwaarden waaronder de geldsom is geleend, door [gedaagde] zelf is opgesteld. Nu [gedaagde] niet tijdens de mondeling behandeling is verschenen heeft hij de gelegenheid laten lopen om deze verklaring van [eiser sub 1] c.s. te weerspreken. Dit komt voor zijn risico. De kantonrechter heeft door het ontbreken van deze tegenspraak geen aanleiding te oordelen dat het anders is gegaan dan in de dagvaarding en tijdens de mondelinge behandeling namens [eiser sub 1] c.s. is verklaard. Bovendien is het restitutierisico aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. naar het oordeel van de kantonrechter te verwaarlozen. Het is immers genoegzaam aannemelijk dat (ook) de rechter in een bodemprocedure de geldvordering van [eiser sub 1] c.s. zou toewijzen. De gevorderde hoofdsom van € 10.000,00 zal dan ook worden toegewezen.
Contractuele boete
2.5.
In de overeenkomst van geldlening is bij een te late terugbetaling van de hoofdsom een contractuele boete van € 175,00 per dag opgenomen. De kantonrechter is het met [eiser sub 1] c.s. eens dat nu [gedaagde] reeds over een langere tijdsperiode niet aan de overeenkomst heeft voldaan, die contractuele boete onevenredig hoog is. [eiser sub 1] c.s. heeft om die reden de contractuele boete van € 175,00 per dag slechts voor de eerste 15 dagen bij [gedaagde] in rekening gebracht (in totaal € 2.625,00) en voor het overige de boete gematigd tot 1% over de hoofdsom per maand. Ook deze vordering zal, als niet weersproken, worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.6.
[eiser sub 1] c.s. vordert een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. Er is een aanmaning verstuurd die voldoet aan de wettelijke vereisten. Het gevorderde bedrag van
€ 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met de geldende regelgeving en zal daarom worden toegewezen.
Proces- nakosten
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 102,95
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
480,00
totaal € 1.081,95
De nakosten, waarvan [eiser sub 1] c.s. betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De wettelijke rente over de proceskosten zal als niet weersproken worden toegewezen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen € 10.000,00, vermeerderd met een boeterente van 1% per maand over € 10.000,00 vanaf 14 april 2020 tot de voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] c.s. te betalen € 2.625,00 aan contractuele boete;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.081,95, waarin begrepen € 480,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente indien betaling niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser sub 1] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. Thé-Kouwenhoven, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.