Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 juni 2020 met producties 1 tot en met 22
- de op 16 juni 2020 van Kuiper q.q. ontvangen producties 23 tot en met 28
- de op 17 juni 2020 van [gedaagde sub 1] c.s. ontvangen conclusie van antwoord met producties 1
- de op 17 juni 2020 van Kuiper q.q. ontvangen productie 29
- de mondelinge behandeling van 18 juni 2020
- de pleitnota van Kuiper q.q.
€ 74.500 aan [gedaagde sub 4] ). [gedaagde sub 1] c.s. zegt dat deze betalingen zien op achterstallige managementvergoedingen.
3.De beoordeling
Toetsingskader vordering namens de gezamenlijke crediteuren
€ 150.000, onder aftrek van negatieve afwijkingen van de jaarrekening over 2019 ten opzichte van die over 2018. Dat aanbod was voor [gedaagde sub 1] c.s. niet acceptabel.
€ 453.000. Het is dus de vraag of de overwaarde genoeg is. Verder zijn er geen verhaalsmogelijkheden. Er zijn wel andere schuldeisers: de Belastingdienst heeft grote vorderingen op [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] en De Rabobank heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] in privé aangesproken uit hoofde van een borgtocht. Dat laatste blijkt uit de door [gedaagde sub 1] c.s. vastgestelde jaarstukken.
980,00