Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
de minister voor Rechtsbescherming, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.(…)
Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.’ Alleen al daarom leidt de door eiser overgelegde verklaring van de reclassering niet tot het oordeel dat niet aan het hiervoor genoemde criterium is voldaan. Ook eisers betoog dat het huiselijk geweldsdelict binnen de privésfeer heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een geslaagde beroepsgrond. Die factor is namelijk, gelet op de beleidsregels, bij de beoordeling van het objectieve criterium ook niet relevant. [2] De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser de aangekondigde verklaring van zijn partner niet heeft overgelegd. Verweerder heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan, gelet op de relevante justitiële gegevens die ten aanzien van eiser zijn geregistreerd binnen de terugkijktermijn van vijf jaren. De rechtbank acht in dit kader relevant dat verweerder ook niet ten onrechte heeft gewezen op de omstandigheid dat geweldsincidenten en verkeersincidenten bij uitstek niet te verenigen zijn met functie van taxichauffeur [3] . De beroepsgrond slaagt niet.