ECLI:NL:RBMNE:2020:2645

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/5575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag (VOG) voor taxichauffeur op basis van objectieve en subjectieve criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verklaring omtrent gedrag (VOG) had aangevraagd om als taxichauffeur te kunnen werken, en de minister voor Rechtsbescherming, die de aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing terecht was, omdat voldaan was aan het objectieve criterium voor afgifte van de VOG. De minister verwees naar eerdere veroordelingen van de eiser, waaronder huiselijk geweld en verkeersdelicten, die binnen de terugkijktermijn geregistreerd stonden. De rechtbank stelde vast dat deze feiten een risico voor de samenleving met zich meebrachten, wat een belemmering vormde voor de uitoefening van de functie van taxichauffeur.

Eiser voerde aan dat er geen recidiverisico bestond en dat hij zijn leven op orde had, gesteund door de reclassering. Hij wilde een goed voorbeeld zijn voor zijn kinderen en had een baangarantie bij een taxibedrijf. De rechtbank erkende de persoonlijke omstandigheden van eiser, maar oordeelde dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder woog dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende gemotiveerd had waarom de VOG niet kon worden afgegeven, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico dat nog aanwezig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Ettalhaoui),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (VOG) voor de functie van taxichauffeur afgewezen.
Bij besluit van 20 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020 door middel van een Skype‑verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een VOG aangevraagd om als taxichauffeur te kunnen gaan werken. Verweerder heeft zijn aanvraag afgewezen. Volgens verweerder is voldaan aan het zogenoemde objectieve criterium om de VOG af te wijzen. In dat kader heeft verweerder in het bestreden besluit verwezen naar de veroordeling van eiser voor huiselijk geweld op 18 februari 2019 en de strafbeschikking die aan eiser is opgelegd op 12 juni 2018 vanwege het overschrijden van de maximumsnelheid. Ook heeft verweerder verwezen naar de geseponeerde zaak vanwege gewijzigde omstandigheden over een overschrijding van de maximumsnelheid op 23 oktober 2016. Deze feiten staan binnen de terugkijktermijn geregistreerd. Het subjectieve criterium geeft volgens verweerder geen aanleiding om de VOG alsnog af te geven. Verweerder heeft daarbij kort gezegd betrokken dat eiser meermaals in aanraking is gekomen met justitie, en dat eiser nog tot 3 maart 2021 in zijn proeftijd zit. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder.
Objectieve criterium
2. Eiser voert aan dat niet aan het objectieve criterium is voldaan. Er bestaat volgens hem geen recidiverisico. Eiser wordt bij het verkrijgen van de VOG gesteund door de reclassering. Uit de verklaring van de reclassering volgt volgens eiser dat hij zijn leven op orde aan het krijgen is en dat hij werkt aan de stressoren die toentertijd tot de delicten hebben geleid. Daarnaast voert eiser in dit kader aan dat hij het niet eens is met de veroordeling van huiselijk geweld, ook al heeft hij destijds afgezien van het instellen van hoger beroep. Hij is ook nog steeds samen met zijn partner die toen betrokken was bij het huiselijk geweld en zal nog een verklaring van haar nasturen.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat wat eiser in dit kader aanvoert, er niet toe leidt dat niet aan het objectieve criterium is voldaan. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd. Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of er een reëel recidiverisico bestaat. [1] Dit volgt uit de beleidsregels, waarin staat dat wordt getoetst: ‘(…)
of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving ontstaat.(…)
Bij de beoordeling van het objectieve criterium is niet relevant of het feit plaatsvond in de privésfeer. Evenmin is het relevant of er sprake is van een reëel recidivegevaar.’ Alleen al daarom leidt de door eiser overgelegde verklaring van de reclassering niet tot het oordeel dat niet aan het hiervoor genoemde criterium is voldaan. Ook eisers betoog dat het huiselijk geweldsdelict binnen de privésfeer heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een geslaagde beroepsgrond. Die factor is namelijk, gelet op de beleidsregels, bij de beoordeling van het objectieve criterium ook niet relevant. [2] De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser de aangekondigde verklaring van zijn partner niet heeft overgelegd. Verweerder heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan, gelet op de relevante justitiële gegevens die ten aanzien van eiser zijn geregistreerd binnen de terugkijktermijn van vijf jaren. De rechtbank acht in dit kader relevant dat verweerder ook niet ten onrechte heeft gewezen op de omstandigheid dat geweldsincidenten en verkeersincidenten bij uitstek niet te verenigen zijn met functie van taxichauffeur [3] . De beroepsgrond slaagt niet.
Subjectieve criterium
3. In het kader van het subjectieve criterium voert eiser het volgende aan. Hij wil graag volwaardig meedraaien in de maatschappij. Hij wil een goede vader en een goed voorbeeld zijn voor zijn vier kinderen, en een goede partner voor zijn vrouw. Eiser verricht momenteel vrijwilligerswerk om op die manier het goede voorbeeld te geven. Hij is gemotiveerd om aan de slag te gaan als taxichauffeur. De gemeente Barneveld is eventueel bereid om de kosten voor de taxiopleiding voor haar rekening te nemen. Hiervoor heeft eiser onder meer wel een VOG nodig. Eiser heeft ook een baangarantie bij [VOF] V.O.F. en kan daar direct aan de slag na het verkrijgen van de VOG. Eiser ontvangt al 12 jaar een bijstandsuitkering en wil heel graag betaalde arbeid verrichten. Hij loopt er echter tegenaan dat overal om een VOG wordt gevraagd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het goed met hem gaat een verklaring van de wijkagent overgelegd. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het belang dat hij heeft bij toewijzing van de VOG. Voorts heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij toewijzing van de VOG, aldus eiser.
3.1.
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat een VOG alsnog kan worden afgegeven als aan het objectieve criterium is voldaan, als het belang van de aanvrager bij de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen de risico’s voor de samenleving die met het objectieve criterium zijn vastgesteld. In dat geval wordt de VOG afgegeven, ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de specifieke omstandigheden van het geval. Omstandigheden die bij de beoordeling van een VOG-aanvraag altijd worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
3.2.
De rechtbank ziet dat eiser een goed voorbeeld voor zijn kinderen wil zijn door het doen van vrijwilligerswerk, en dat hij daarmee een goede weg is ingeslagen. De rechtbank is wel van oordeel dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom het belang van de samenleving bij bescherming van het vastgestelde risico zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG. Verweerder heeft de belangen van eiser daarbij kenbaar betrokken en ook de wijze van afdoening van de strafzaak over het huiselijk geweld, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Ook heeft verweerder erop mogen wijzen dat de veroordeling van 18 februari 2019 niet licht is aangerekend, maar de verkeersdelicten wel. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat er zowel binnen als buiten de terugkijktermijn sprake is van meerdere feiten, en dat er sprake is van recidive in de verkeers- en geweldsincidenten, die in samenhang een beeld geven van de manier waarop eiser met wet- en regelgeving omgaat.
3.3.
Voor zover eiser ook in dit kader heeft bedoeld te stellen dat er geen sprake is van recidive gelet op de verklaring van de reclassering, volgt de rechtbank dat niet. Uit die verklaring volgt namelijk dat het recidiverisico door de lopende behandeling aanzienlijk is gereduceerd, maar aanwezig blijft zolang het schuldhulpverleningstraject nog niet is afgerond en de behandeling van eiser nog niet is afgerond. Nu eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat het schuldhulpverleningstraject nog niet is afgerond, maakt de rechtbank uit de verklaring op dat het recidiverisico nog aanwezig wordt geacht. Verweerder heeft in dit kader ook niet ten onrechte relevant geacht dat het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling op 18 februari 2019 nog te kort is en dat eiser nog in zijn proeftijd zit tot 3 maart 2021. Van eiser kan worden verwacht dat hij langere tijd, in elk geval tijdens zijn proeftijd, laat zien dat hij zijn leven daadwerkelijk gebeterd heeft. Temeer omdat de door eiser gepleegde feiten niet verenigbaar zijn met uitoefening van het beroep van taxichauffeur zoals is vastgesteld in het kader van het objectieve criterium. De later ingebrachte verklaring van de wijkagent, waaruit volgt dat eiser volgens de wijkagent de laatste jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat hij hoopt dat eiser de kans krijgt om als taxichauffeur aan het werk te gaan, legt afgezet tegen het voorgaande onvoldoende gewicht in de schaal en maakt dit dus niet anders.
3.4.
Voor zover eiser wat hij naar voren heeft gebracht over de veroordeling ten aanzien van huiselijk geweld ook in het kader van het subjectieve criterium naar voren heeft willen brengen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de omstandigheden waaronder een strafbare gedraging heeft plaatsgevonden slechts een rol spelen als er twijfel is na weging van de subjectieve criteria. Omdat die twijfel er nu niet is, kunnen die omstandigheden in dit geval ook in dit kader voor eiser geen rol spelen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.paragraaf 3.2.2 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620 (de beleidsregels).
2.Zie voetnoot 1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 februari 2009, (ECLI:NL:RVS:2009:BH1851) en (ECLI:NL:RVS:2009:BH1849).