In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1987. De officier van justitie had op 22 april 2020 een verzoek ingediend voor het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende plannen van aanpak die door betrokkene zijn ingediend, maar heeft geconcludeerd dat deze onvoldoende waarborgen bieden om het ernstig nadeel weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn de advocaat van betrokkene, een psychiater en een woonbegeleider gehoord. Betrokkene zelf was niet bereid om te verschijnen, wat de rechtbank heeft genoteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrumstoornis, die leidt tot ernstig nadeel, waaronder maatschappelijke teloorgang en risico's voor de veiligheid. De rechtbank oordeelde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat de plannen van aanpak niet adequaat zijn. De rechtbank heeft daarom besloten om de zorgmachtiging te verlenen voor een periode van zes maanden, met verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het uitoefenen van toezicht. De rechtbank benadrukte dat ambulante zorg de voorkeur heeft, maar dat opname noodzakelijk kan zijn als de situatie niet verbetert. De beschikking is mondeling gegeven door rechter R.F. van Aalst en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier J.A.R. Bastiaans.