ECLI:NL:RBMNE:2020:2655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
C/16/501336 / FL RK 20-729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgmachtiging ambulant en beoordeling van plannen van aanpak in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juni 2020 een beschikking gegeven inzake een zorgmachtiging voor betrokkene, geboren in 1987. De officier van justitie had op 22 april 2020 een verzoek ingediend voor het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende plannen van aanpak die door betrokkene zijn ingediend, maar heeft geconcludeerd dat deze onvoldoende waarborgen bieden om het ernstig nadeel weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn de advocaat van betrokkene, een psychiater en een woonbegeleider gehoord. Betrokkene zelf was niet bereid om te verschijnen, wat de rechtbank heeft genoteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrumstoornis, die leidt tot ernstig nadeel, waaronder maatschappelijke teloorgang en risico's voor de veiligheid. De rechtbank oordeelde dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat de plannen van aanpak niet adequaat zijn. De rechtbank heeft daarom besloten om de zorgmachtiging te verlenen voor een periode van zes maanden, met verschillende vormen van verplichte zorg, waaronder het toedienen van medicatie en het uitoefenen van toezicht. De rechtbank benadrukte dat ambulante zorg de voorkeur heeft, maar dat opname noodzakelijk kan zijn als de situatie niet verbetert. De beschikking is mondeling gegeven door rechter R.F. van Aalst en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier J.A.R. Bastiaans.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling familierecht
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: C/16/501336 / FL RK 20-729
Machtiging tot verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 3 juni 2020, naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M.W. Veldhuijsen.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 22 april 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring 16 april d.d. 2020;
- de zorgkaart inclusief bijlagen;
- het zorgplan inclusief bijlagen;
-de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ en de Wvggz en strafvorderlijke en justitiegegevens.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens kennis genomen van een brief van mr. M.W. Veldhuijsen van 1 mei 2020 waarin hij verzoekt de beslistermijn op te schorten met twee weken om betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog een eigen plan van aanpak op te stellen. De rechtbank heeft daarna kennis genomen van een brief van de geneesheer-directeur van 7 mei 2020 waarin hij zegt het inmiddels aan hem voorgelegde plan van aanpak niet te kunnen beoordelen omdat betrokkene op 20 februari 2020 al een plan van aanpak heeft ingediend, dat is beoordeeld.
1.3.
Op 11 mei 2020 heeft de rechtbank de beslistermijn opgeschort tot 26 mei 2020.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 25 mei 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen door zo min mogelijk naar buiten te gaan heeft de mondelinge behandeling telefonisch plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak telefonisch gehoord:
- de advocaat;
- mevrouw [A] , psychiater;
- de heer [B] , woonbegeleider Kwintes.
De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Lelystad.
1.5.
De griffier van de rechtbank heeft betrokkene meerdere malen gebeld. Betrokkene nam de telefoon niet op. De advocaat van betrokkene heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij betrokkene heeft gesproken. Betrokkene is op de hoogte van de zitting maar heeft aangegeven geen zitting te willen. De advocaat leidt hieruit af dat betrokkene niet gehoord wil worden. De rechtbank heeft gelet daarop vastgesteld dat betrokkene niet bereid was zich te doen horen.
1.6.
Ter zitting is gebleken dat de rechtbank niet beschikt over de beide eigen plannen van aanpak van betrokkene. De verschenen belanghebbenden kenden ze wel, zodat ze wel zijn besproken. De rechtbank heeft na de zitting kennis genomen van de beide plannen van aanpak, gedateerd 20 februari 2020 en 1 mei 2020.
1.7.
De rechtbank heeft op 3 juni 2020 uitspraak gedaan en een kennisgeving mondelinge uitspraak GGZ Centraal verstrekt.

2.Beoordeling

2.1.
De standpunten
De advocaat heeft ter zitting primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Het eigen plan van aanpak van 1 mei 2020 biedt voldoende waarborgen om het ernstig nadeel weg te nemen. Dit plan van aanpak moet opnieuw beoordeeld worden door de geneesheer-directeur en kan dan worden meegewogen in de beoordeling van het verzoek. De geneesheer-directeur kan niet het nieuwe plan van aanpak afwijzen met de motivering dat er al eerder een eigen plan van aanpak is opgesteld en afgewezen. Betrokkene is bereid om medicatie in te nemen en wil woonbegeleiding toelaten. Zij wenst zoveel mogelijk de eigen regie te houden over haar leven. Subsidiair heeft de advocaat naar voren gebracht dat er alleen telefonisch onderzoek heeft plaatsgevonden bij betrokkene. Dit kan alleen bij hoge uitzondering. Er had een persoonlijk onderzoek door de psychiater moeten plaatsvinden. De psychiater heeft betrokkene niet recentelijk gezien. De advocaat verzoekt de machtiging te beperken tot twee maanden om nieuw onderzoek te laten plaatsvinden. Meer subsidiair verzoekt de advocaat de duur van de machtiging te beperken tot drie maanden. De advocaat verzoekt bij toewijzing van het verzoek alleen de verplichte vorm van zorg van orale medicatie op te leggen. Dit is voldoende om het ernstig nadeel weg te nemen. De instelling kan buiten de machtiging eigen maatregelen opleggen. Het eigen plan van aanpak is niet optimaal maar wel hanteerbaar. Een gehele toewijzing van het verzoek zorgt voor toenemende boosheid bij betrokkene. De machtiging is dan niet doelmatig.
De psychiater heeft ter zitting naar voren gebracht dat het eerste plan van aanpak van 20 februari 2020 is beoordeeld door de geneesheer-directeur. Dit plan bevatte onvoldoende waarborgen om verplichte zorg in het dwangkader te voorkomen. Het nieuwe plan van aanpak is de psychiater niet bekend en kan volgens de psychiater wettelijk gezien niet meegenomen worden in de beoordeling. Het nieuwe eigen plan van aanpak is te laat opgesteld. Na kennis te hebben genomen van het tweede plan van aanpak ter zitting (voorgelezen door de advocaat) komt de psychiater tot de conclusie dat dit huidige van plan van aanpak ook onvoldoende waarborgen biedt. Betrokkene wil geen contacten met het FACT-team en de psychiater heeft er weinig vertrouwen in dat betrokkene de voorgeschreven medicatie zal innemen. Betrokkene neemt de medicatie tot op heden niet in. De orale medicatie is daarom niet toereikend; er is een duidelijke indicatie voor depotmedicatie. Als betrokkene de depotmedicatie niet accepteert, zal het toestandsbeeld verslechteren waardoor uiteindelijk weer een gedwongen opname nodig zal zijn. Een nieuwe crisismaatregel moet voorkomen worden en daarom is een zorgmachtiging met de gevraagde vormen van verplichte zorg noodzakelijk. Een zorgmachtiging met minder vormen van verplichte zorg (een ‘halve’ machtiging) is volgens de psychiater niet doelmatig.
De woonbegeleider heeft ter zitting de noodzaak van een zorgmachtiging met alle verplichte vormen van zorg onderschreven. De woonbegeleider ziet betrokkene wekelijks, maar het contact verloopt moeizaam. Het gaat niet goed met betrokkene. Zij wil zich helemaal afsluiten van het FACT team en wil geen behandeling of medicatie. De medicatie wordt niet ingenomen onder toezicht. Het is daardoor niet duidelijk of zij de voorgeschreven medicatie neemt. Er is sprake van onvoorspelbaar, verward en psychotisch gedrag en betrokkene zorgt voor overlast en angst bij de buren door het schreeuwen op de galerij.
2.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het primaire verweer:
Er zijn twee plannen van aanpak opgemaakt door betrokkene. Betrokkene heeft op
20 februari 2020 het eerste plan van aanpak opgesteld. Bij de voorbereiding van de zorgmachtiging is dit plan van aanpak door de geneesheer-directeur beoordeeld. De geneesheer-directeur is van oordeel dat daarmee verplichte zorg niet kan worden voorkomen. De voorbereiding van de zorgmachtiging is daarop voortgezet. Betrokkene heeft vervolgens op 1 mei 2020 een nieuw plan van aanpak opgesteld.
In de Wvggz is op twee plaatsen de mogelijkheid van het indienen van een eigen plan van aanpak geregeld:
  • in artikel 5:5, eerste lid, naar aanleiding van de in artikel 5:4, tweede lid, aanhef en onder sub a en c bedoelde mededeling van de geneesheer-directeur, en
  • in artikel 6:2, derde lid, naar aanleiding van een beslissing van de rechter.
Dat tweede plan van aanpak kan logischerwijs niet worden afgewezen door de geneesheer-directeur met als motivatie dat hij een eerder plan van aanpak heeft afgewezen.
Maar dat is ook niet wat hier is gebeurd in de brief van de geneesheer-directeur van 7 mei 2020: het plan van aanpak van 1 mei 2020 is geen plan van aanpak als bedoeld in artikel 5:5, want dat was het plan van 20 februari 2020 al. Daarom kon de geneesheer-directeur in zijn brief van 7 mei 2020 beslissen om - onder verwijzing naar het eerdere plan van aanpak - het verzoek om het plan van aanpak van 1 mei 2020 te betrekken bij zijn beoordeling, af te wijzen.
De conclusie is dat het primaire verweer niet slaagt.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer:
Dat de psychiater betrokkene niet fysiek heeft kunnen onderzoeken, is het gevolg van het gedrag van betrokkene zelf. Uit de medische verklaring blijkt dat de psychiater voldoende moeite heeft gedaan om betrokkene te bezoeken en te spreken. Betrokkene gaf op 9 april 2020 te kennen niet in gesprek te willen. De psychiater is vervolgens, zoals op 9 april 2020 met betrokkene afgesproken, op 15 april 2020 bij betrokkene thuis langs gegaan voor een beoordeling. Betrokkene was toen thuis maar wilde niet in gesprek gaan en de psychiater daarom ook niet toelaten tot de woning. De psychiater heeft betrokkene uiteindelijk op
16 april 2020 telefonisch gesproken. Het subsidiaire verweer van de advocaat slaagt, gelet op het voorgaande, ook niet.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen.
2.4.
Deze stoornis leidt bij betrokkene tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
- maatschappelijke teloorgang;
- de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Om dit ernstig nadeel af te wenden of de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
2.5.
Gebleken is dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. De eigen opgemaakte plannen van aanpak (gedateerd 20 februari 2020 en 1 mei 2020) bieden naar oordeel van de rechtbank onvoldoende waarborgen om het genoemde nadeel weg te nemen. Betrokkene wil geen behandeling of medicatie en lijkt zich steeds meer terug te trekken ten opzichte van de benodigde hulpverlening. Een zorgmachtiging met de hierna in de beslissing vermelde vormen van zorg is doelmatig in de huidige situatie. Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Een verdere terugval in het toestandsbeeld met (mogelijk) opnieuw een gedwongen opname (crisismaatregel) moeten voorkomen worden. De rechtbank is van oordeel dat boosheid van betrokkene ingeval van toewijzing van het verzoek niet per definitie in de weg staat aan de doelmatigheid daarvan. Ook het meer subsidiaire verweer slaagt daarom niet.
2.6.
De rechtbank constateert in deze zaak dat het de bedoeling is dat een zorgmachtiging wordt verleend die gelijkenis vertoont met de voorwaardelijke machtiging onder de wet Bopz. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de voorwaardelijke machtiging met voorwaarden en opname als stok achter de deur zeer effectief was en in een grote behoefte voorzag. De Wvggz kent een dergelijke machtiging niet. Uitgangspunt in de Wvggz is echter wel dat de verplichte zorg zo veel mogelijk ambulant wordt toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de behoefte in de praktijk tegemoet gekomen kan worden door bij de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging onderscheid te maken tussen enerzijds vormen van verplichte zorg die ambulant worden toegepast en anderzijds vormen van verplichte zorg die bestaan uit en horen bij opname. Deze laatste vormen van verplichte zorg dienen pas te worden toegepast op het moment dat het ernstig nadeel niet meer met de ambulant verplichte zorg kan worden afgewend.
2.7.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om in de onderhavige zaak de verzochte vormen van verplichte zorg toe te wijzen, waarbij de vormen:
- toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
- uitoefen van toezicht op betrokkene;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
eerst moeten worden toegepast.
Pas als op die manier het ernstig nadeel niet meer kan worden afgewend, kunnen:
-opnemen in een accommodatie,
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
worden toegepast.
De ambulant verplichte vormen van zorg die de rechtbank zal toewijzen, mogen dan ook in de kliniek worden toegepast.
2.8.
Er zijn in dit geval geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.9.
De verzochte verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt verder dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen. De rechtbank wijst er op dat artikel 2:2 van het Besluit vggz eisen stelt aan de veiligheid bij de toepassing van een zorgmachtiging met ambulant verplichte zorg.
2.10.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De rechtbank ziet geen aanleiding om de duur van de zorgmachtiging te beperken en zal de zorgmachtiging met de gevraagde vormen van verplichte zorg verlenen voor de duur van zes maanden.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van [betrokkene] ,
geboren op [1987] te [geboorteplaats] , voor de volgende vormen van verplichte zorg, zoals verzocht:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van
medische controles, ter behandeling van een psychotische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
b. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
c. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
d. opnemen in een accommodatie,
e. beperken van de bewegingsvrijheid;
f. insluiten;
en
bepaalt dat gestart zal worden met ambulante verplichte zorg als bedoeld onder a, b en c;
bepaalt dat op het moment dat de ambulant verplichte zorg niet meer voldoende is om het ernstig nadeel af te wenden, ook de andere verleende vormen van verplichte zorg kunnen worden toegepast;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 3 december 2020.
Deze beschikking is op 3 juni 2020 mondeling gegeven door mr. R.F. van Aalst, rechter en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van J.A.R. Bastiaans als griffier, en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.