ECLI:NL:RBMNE:2020:2664

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
UTR 19/2053
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering na Eerstejaars Ziektewetbeoordeling en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiseres, die als verzorgende en pedagogisch medewerker heeft gewerkt, zich op 9 september 2017 ziekgemeld en ontvangt sindsdien een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft op basis van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling geconcludeerd dat eiseres op 12 oktober 2018 meer dan 65% arbeidsgeschikt was, waarna de uitkering per 20 december 2018 werd beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een beslissing op bezwaar van 14 mei 2019, waarin het UWV het bezwaar gegrond verklaarde en de uitkering per 11 mei 2019 stopzette. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2019, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft op 2 juni 2020 het onderzoek gesloten en op 7 juli 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar van het UWV onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuiste datum in geding heeft gehanteerd. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 11 mei 2019 terecht was.

De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt was. Eiseres heeft niet voldoende medische informatie overlegd om haar stelling dat zij meer beperkt is dan aangenomen te onderbouwen. De rechtbank bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E. Smit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Inleiding

1. Eiseres heeft gewerkt als verzorgende en pedagogisch medewerker. Op 9 september 2017 heeft zij zich ziekgemeld en sindsdien ontvangt zij een uitkering op grond van de Ziektewet.
2. Het UWV heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling uitgevoerd. De conclusie daarvan was dat eiseres op 12 oktober 2018 meer dan 65% arbeidsgeschikt was. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV in een besluit van 19 november 2018 besloten de Ziektewetuitkering van eiseres per 20 december 2018 te beëindigen.
3. In een beslissing op bezwaar van 14 mei 2019 heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 19 november 2018 gegrond verklaard. Het UWV heeft beslist dat de Ziektewetuitkering van eiseres per 11 mei 2019 stopt, omdat zij per 11 mei 2019 voor meer dan 65% arbeidsgeschikt wordt geacht. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing op bezwaar.
4. Het beroep is behandeld op de zitting van 3 december 2019. Eiseres was daarbij aanwezig, samen met haar vader en haar gemachtigde. De gemachtigde van het UWV was ook bij de zitting aanwezig. Op de zitting zijn de standpunten uitgewisseld. Aan het eind van de zitting is afgesproken dat het UWV een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal indienen. Dat heeft het UWV gedaan, en eiseres heeft daarop gereageerd.
5. De rechtbank heeft partijen toestemming gevraagd om uitspraak te doen zonder nadere zitting en heeft daarna op 2 juni 2020 het onderzoek gesloten.

Het geschil

6. Eiseres is het er niet mee eens dat haar Ziektewetuitkering is beëindigd. Zij acht zich meer beperkt dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het UWV is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar rug- en bekkenklachten en haar psychische klachten onderschat. Eiseres vindt dat haar depressieve klachten ten onrechte niet in de beoordeling betrokken zijn. Haar psychische klachten zijn alleen maar toegenomen, en op 19 januari 2019 is zij gestart met EMDR-behandelingen bij een psycholoog. Op de zitting heeft eiseres verteld dat die behandelingen veel invloed op haar hadden, zij was er ziek en heel moe van. Omdat zij ’s nachts slecht slaapt, slaapt ze ’s middags ook 1,5 tot 2,5 uur. In afwachting van een revalidatietraject voor haar fysieke klachten wordt zij nu ook behandeld door de pijnpoli. Eiseres vindt dat er aanvullende beperkingen aangenomen moeten worden, waaronder een zwaardere urenbeperking. Zij heeft haar beroep onderbouwd met informatie van de AIOS Revalidatiegeneeskunde. Eiseres stelt dat zij, gelet op haar klachten en beperkingen, niet in staat is om de functies die zijn geselecteerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uit te voeren. Zij benoemt per functie elementen waarop haar belastbaarheid zou worden overschreden.
7. Het UWV stelt zich op het standpunt dat de Ziektewetuitkering van eiseres terecht is beëindigd. Het UWV wijst erop dat de beroepsgronden hetzelfde zijn als de gronden die zijn aangevoerd tegen het voorgenomen besluit om de Ziektewetuitkering per 11 mei 2019 te beëindigen. Daarop is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep al gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat de ingediende medische informatie geen aanleiding geeft om haar standpunt te wijzigen.

De beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt in het vervolg van deze uitspraak eerst de motivering van de beslissing op bezwaar. Daarna beoordeelt de rechtbank de medische en arbeidskundige beroepsgronden van eiseres inhoudelijk.
De motivering van de beslissing op bezwaar
9. In haar rapport van 3 april 2019 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van 20 december 2018 als de datum in geding. Dat geldt ook voor haar rapport van 7 mei 2019, waarin zij reageert op de bezwaren van eiseres tegen de voorgenomen beëindiging van de Ziektewetuitkering per 11 mei 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in de rapporten aan dat zij bij de beoordeling van de belastbaarheid de eventuele toename van klachten en de start van de behandeling bij de psycholoog niet meeweegt, omdat daarvan pas na 20 december 2018 sprake was.
10. De rechtbank stelt vast dat de datum in geding in de beslissing op bezwaar is gewijzigd naar 11 mei 2019. Die nieuwe datum in geding bleek ook al uit de voorgenomen wijziging van 10 april 2019. In haar reactie op de bezwaren van eiseres tegen de voorgenomen wijziging gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter ten onrechte nog steeds uit van 20 december 2018 als de datum in geding.
11. De rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep liggen ten grondslag aan de beslissing op bezwaar. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing op bezwaar vanwege de gehanteerde onjuiste datum in geding in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de beslissing op bezwaar vernietigen.
12. Na de zitting heeft het UWV een aanvullende motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingaat op de beperkingen die golden op 11 mei 2019. De rechtbank beoordeelt daarom in het vervolg van deze uitspraak of de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand kunnen blijven. Hiervoor moet de rechtbank bekijken of de beslissing op bezwaar inhoudelijk wel juist was, en dus of de Ziektewetuitkering van eiseres terecht per 11 mei 2019 is beëindigd. Als dat het geval is, kan de rechtbank besluiten dat het beroep wel gegrond is maar dat de inhoud van de beslissing op bezwaar toch blijft gelden.
De medische beoordeling
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 19 december 2019 een aanvullende motivering opgesteld. Eiseres heeft gereageerd op wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep stelde over de duur van de EMDR-behandelingen, waarna de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar standpunt op 4 maart 2020 verder heeft aangevuld. Eiseres heeft daar vervolgens weer op gereageerd.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de frequentie van de EMDR-behandelingen tot 28 maart 2019 op ongeveer eens per twee weken lag. Gezien de aard van de behandeling was het aannemelijk dat dit forse impact op eiseres had en dat ze na een behandeling enige tijd nodig zou hebben om een en ander te verwerken. Vanaf de start van de behandeling tot 28 maart 2019 was eiseres daarom verminderd belastbaar te achten. Na 28 maart 2019 zijn er nog drie keer behandelingen geweest, maar met een veel ruimer interval. De behandeling kan op grond van de frequentie van afspraken vanaf dat moment niet meer echt intensief genoemd worden. De (intensieve) behandelingen die op de EMDR-behandelingen zijn gevolgd zijn pas na de datum in geding gestart. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat bij de aangenomen beperkingen al rekening is gehouden met verminderde belastbaarheid in verband met de bekken- en rugklachten en met stemmingsklachten die berusten op een lichte tot matige depressie. Een urenbeperking acht zij vanaf 11 mei 2019 niet aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de in bezwaar opgestelde belastbaarheid per 11 mei 2019 daarom weer aan de orde.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de opgestelde belastbaarheid per 11 mei 2019 ook aan de orde was. Vanaf maart 2019 lag de frequentie van de EMDR-behandelingen lager. Eiseres heeft opgemerkt dat dit werd veroorzaakt door ziekte van de psycholoog en door het spreiden van de behandelingen in de overgang naar een ander behandeltraject. Wat daar ook van zij, feitelijk hebben er vanaf maart 2019 minder EMDR-behandelingen plaatsgevonden. De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat verminderde belastbaarheid door intensieve behandeling daarom niet meer aan de orde was volgen. Dat eiseres om andere redenen meer beperkt was dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen is niet met medische informatie onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De arbeidskundige beoordeling
16. Eiseres voert aan dat zij niet in staat is om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies uit te voeren. Enerzijds omdat zij meer beperkt is dan door het UWV werd aangenomen, anderzijds omdat volgens eiseres de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid wordt overschreden. Zij benoemt per functie specifieke elementen.
17. Zoals de rechtbank al heeft beoordeeld blijft de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid in stand. De arbeidskundige gronden van eiseres komen overeen met de gronden in bezwaar. Dat heeft de gemachtigde van eiseres op de zitting ook erkend. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 mei 2019 al gereageerd op deze gronden. Eiseres heeft in beroep niet duidelijk gemaakt waarom de weerlegging door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet klopt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de beoordeling door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onjuist is.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV terecht geconcludeerd dat eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt is. De Ziektewetuitkering van eiseres is daarom terecht per 11 mei 2019 beëindigd.
Conclusie
19. Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar. Het UWV heeft de Ziektewetuitkering van eiseres echter wel terecht per 11 mei 2019 beëindigd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand te laten.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (€ 47,-) vergoedt. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 14 mei 2019;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing op bezwaar in stand blijven;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 7 juli 2020 door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van der Knijff, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.