Uitspraak
Bestuursrecht
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiseres, die als verzorgende en pedagogisch medewerker heeft gewerkt, zich op 9 september 2017 ziekgemeld en ontvangt sindsdien een Ziektewetuitkering. Het UWV heeft op basis van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling geconcludeerd dat eiseres op 12 oktober 2018 meer dan 65% arbeidsgeschikt was, waarna de uitkering per 20 december 2018 werd beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een beslissing op bezwaar van 14 mei 2019, waarin het UWV het bezwaar gegrond verklaarde en de uitkering per 11 mei 2019 stopzette. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 december 2019, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft op 2 juni 2020 het onderzoek gesloten en op 7 juli 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de beslissing op bezwaar van het UWV onvoldoende gemotiveerd was, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuiste datum in geding heeft gehanteerd. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 11 mei 2019 terecht was.
De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres meer dan 65% arbeidsgeschikt was. Eiseres heeft niet voldoende medische informatie overlegd om haar stelling dat zij meer beperkt is dan aangenomen te onderbouwen. De rechtbank bepaalt dat het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.