Overwegingen
Adresonderzoek
1. Verzoekers zijn eigenaar van de woning op het adres [adres] in [woonplaats] .
Verweerder is op 22 mei 2019 een onderzoek gestart, naar aanleiding van signalen dat verzoekers niet daadwerkelijk (meer) in deze woning wonen. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat verzoekers de woning hadden onderverhuurd aan een derde en dat zij zelf in [woonplaats] verbleven, bij de ouders van verzoeker. De huurovereenkomst met de derde is bij vonnis van 17 juli 2019, op verzoek van verzoekers, door de kantonrechter ontbonden. Vervolgens heeft verzoeker zich in november 2019 bij verweerder gemeld en aangegeven dat zij weer zelf in de woning verbleven.
2. Op 20 december 2019 heeft verweerder een onderzoeksrapport ontvangen, waaruit blijkt dat toezichthouders van verweerder vier keer hebben geprobeerd om een onaangekondigd huisbezoek uit te voeren op het adres [adres] , namelijk op 5 december 2019 om 15.00 uur, op 10 december 2019 om 14.00 uur, op 12 december 2019 om 20.20 uur en op 19 december 2019 om 7.40 uur. Bij alle huisbezoeken werd na drie keer aanbellen en herhaaldelijk kloppen niet opengedaan. Er was ook geen verandering te zien in de voortuin, waar fietsen stonden, en bij de laatste twee huisbezoeken brandde het licht in de woonkamer op dezelfde plek. De toezichthouders vermoedden daarom dat er gebruik werd gemaakt van automatische lichtschakelaars. Uit het rapport blijkt ook dat bij het eerste huisbezoek door een buurvrouw is verklaard dat de woning al ongeveer drie maanden leeg staat, dat de achtertuin een puinzooi is en dat de woning een automatische lichtschakelaar heeft.
3. Op basis van de bevindingen van de toezichthouders heeft verweerder op
20 december 2019 het voornemen bekend gemaakt om over te gaan tot de vermelding in de Brp als ‘vertrokken naar Land Onbekend’. De bewijsstukken die vervolgens door verzoekers zijn overgelegd vond verweerder onvoldoende om aan te kunnen nemen dat zij (wel) feitelijk in de woning verblijven, zoals zij zelf stellen. Verweerder heeft daarom in de primaire besluiten zijn standpunt gehandhaafd en is overgegaan tot het ambtshalve opnemen van verzoekers vertrek naar ‘Land Onbekend’ in de Brp.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt of de bezwaarschriften van verzoekers een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter geeft daarbij een voorlopig oordeel over de zaken. Als deze zaken in beroep worden voorgelegd aan de rechtbank, hoeft de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter niet per se te volgen. De voorzieningenrechter neemt spoedeisend belang aan omdat verzoekers geen zorgverzekering meer hebben en ook geen nieuwe zorgverzekering kunnen afsluiten. Dat is een direct gevolg van het opnemen van verzoekers in de Brp als ‘vertrokken naar Land Onbekend’.
5. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder tot de conclusie kunnen heeft komen dat verzoekers op het moment van het nemen van de primaire besluiten niet daadwerkelijk woonden op het adres [adres] in [woonplaats] . Daarom heeft verweerder ambtshalve het vertrek naar ‘Land onbekend’ van verzoekers kunnen opnemen in de Brp. De argumenten die verzoekers hiertegen hebben aangevoerd volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom.
6. Vast staat dat de toezichthouders van verweerder vier keer hebben geprobeerd om een huisbezoek in [woonplaats] uit te voeren, maar dat dat niet is gelukt omdat er niet werd open gedaan. Uit het onderzoeksrapport blijkt ook dat de woning een verlaten indruk maakte op de toezichthouders en dat er steeds geen verandering was in de situatie in de voortuin. Dit werd ook bevestigd door de buurvrouw op nummer [nummer] , die verklaarde dat de woning al drie maanden leegstond. Verzoekers uitleg hierover, dat zij altijd via de garage aan de achterkant van de woning het huis betraden en dat de buurvrouw hen daarom niet kon zien, heeft verweerder onvoldoende overtuigend kunnen vinden. Het is immers niet logisch dat een directe buurvrouw gedurende een periode van drie maanden geen enkel teken van leven zou zien, als verzoekers wel dagelijks in de woning zouden verblijven, zoals zij stellen.
Ook de verklaring van verzoekers dat zij op [naam] werken, wisselende diensten draaien en daardoor ook overdag slapen, waardoor zij mogelijk de toezichthouders niet hebben gehoord, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om aan te kunnen nemen dat verzoekers wel feitelijk in deze woning verbleven. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de toezichthouders over een langere periode, op verschillende dagen en op verschillende tijdstippen een onderzoek hebben uitgevoerd, maar dat ook zij geen enkel teken van leven hebben gezien. Onder die omstandigheden mocht verweerder ervan uitgaan dat verzoekers niet woonden op het adres [adres] in [woonplaats] .
7. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder de bewijsstukken die verzoekers hebben overgelegd om aan te tonen dat zij wel op het adres in [woonplaats] verbleven, onvoldoende heeft kunnen vinden. Poststukken van instanties die verzoekers op het adres hebben ontvangen zeggen immers op zichzelf niets over de feitelijke bewoning en uit de zwart gemaakte energie- en waterrekeningen die verzoekers op 6 november 2019 hebben overgelegd kan verweerder ook niet afleiden dat verzoekers daadwerkelijk in de woning verbleven. De facturen van Vitens die verzoekers naderhand nog hebben overgelegd zijn evenmin overtuigend, omdat deze weliswaar niet zwart zijn gemaakt, maar op deze facturen geen waterverbruik is vermeld. Over de pintransacties heeft verweerder terecht opgemerkt dat de meeste transacties dateren van de periode nadat er om is gevraagd, zodat ook deze op zichzelf geen overtuigend bewijs opleveren dat verzoekers daadwerkelijk in [woonplaats] woonden. Andere bewijsstukken hebben verzoekers niet overgelegd, terwijl dat wel op hun weg lag. De voorzieningenrechter volgt verzoekers niet in hun stelling dat zij verder geen enkel bewijs hebben of kunnen verzinnen. Als zij daadwerkelijk vanaf september 2019 dagelijks in de woning verbleven en daar hun hoofdverblijf hadden, zoals zij stellen, dan moeten daar meer bewijsstukken van zijn.
8. De voorzieningenrechter overweegt verder nog dat verweerder ook in het nadeel van verzoekers heeft mogen laten mee wegen dat zij bij het huisbezoek bij de woning van de ouders van verzoeker in [woonplaats] de toegang hebben geweigerd aan toezichthouders van de gemeente Haarlemmermeer. Het had voor de hand gelegen dat verzoekers dit bezoek hadden aangegrepen om aan te tonen dat zij niet (meer) in [woonplaats] woonden en zij hadden nader kunnen toelichten hoe de situatie in elkaar zat. De verklaring tijdens de zitting dat verzoekers dit niet wilden, omdat zij hiervoor geen toestemming hadden van de ouders van verzoeker en bang waren voor problemen met hen, vindt de voorzieningenrechter niet overtuigend, omdat het in ieders belang was dat er helderheid zou komen over de woonsituatie van verzoekers. Ook in dat van verzoekers ouders.
9. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder terecht reden heeft gezien om het vertrek naar ‘Land onbekend’ van verzoekers op te nemen in de Brp. Dat verweerder dit lichtvaardig zou hebben gedaan en dat er niet is voldaan aan alle (cumulatieve) voorwaarden - omdat verzoekers niet volstrekt onbereikbaar waren - zoals verzoekers stellen, volgt de voorzieningenrechter niet. Verweerder heeft een uitgebreid onderzoek uitgevoerd, gedurende een langere periode, en alle bewijsstukken die door verzoekers zijn overgelegd ook bij zijn besluitvorming betrokken. Verzoekers waren niet bereikbaar op het adres, zoals is vereist. Dat er wel contact is geweest tussen verweerder en verzoekers is op zichzelf onvoldoende om van ‘bereikbaarheid’ te kunnen spreken, omdat het er om gaat dat zij bereikbaar zijn op het opgegeven adres. Verder hebben verzoekers geen aangifte van wijziging van hun adres of vertrek gedaan en uit het onderzoek van verweerder blijkt dat er ook geen verblijfs- en adresgegevens van verzoekers achterhaald konden worden. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die worden genoemd in artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp.
10. De conclusie is dat de bezwaren van verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben. Er is daarom geen aanleiding voor het treffen van voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken daarom af. De voorzieningenrechter wijst er daarbij nog op dat verweerder tijdens de zitting heeft aangegeven dat het verzoekers vrij staat om nog met aanvullende bewijsstukken te komen, om aan te tonen dat zij wel daadwerkelijk op de [adres] in [woonplaats] wonen. Dit zal wellicht niet leiden tot het intrekken van de primaire besluiten, maar mogelijk wel tot een nieuwe inschrijving in het Brp van verzoekers op dit adres, als aan alle voorwaarden is voldaan.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.