ECLI:NL:RBMNE:2020:2714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20/2317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor inbrekerswerktuigen

Op 7 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. T.S. van der Horst, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 april 2020, waarbij hem een last onder dwangsom was opgelegd om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben binnen de gemeente Utrecht. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor onomkeerbare gevolgen en een dwangsom van maximaal € 10.000,-.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als er sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter concludeerde dat de enkele omstandigheid dat verzoeker een dwangsom boven het hoofd hangt, onvoldoende spoedeisend belang oplevert. Er was geen bewijs dat het voor verzoeker van belang was om inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat er geen ernstige twijfels waren over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Verzoeker had bezwaren geuit, maar verweerder moest hierop reageren in een beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2317

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.S. van der Horst),

en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd om binnen de gemeente Utrecht geen inbrekerswerktuigen te (laten) vervoeren dan wel bij zich te (laten) hebben.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist gelet op de betrokken belangen.
Verzoeker heeft hierover opgemerkt dat na inwerkingtreding van het besluit voor hem sprake is van een doorlopende verplichting en onomkeerbare gevolgen in het leven kunnen worden geroepen. Verzoeker moet vanaf dat moment rekening houden met de mogelijkheid dat aan hem een dwangsom zal worden opgelegd van € 2.500,- met een maximumbedrag van € 10.000,-. Dit terwijl overduidelijk is dat aan het besluit van 10 april 2020 een bevoegdheidsgebrek kleeft en het dus niet in stand kan blijven.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat in de enkele omstandigheid dat verzoeker een dwangsom boven het hoofd hangt onvoldoende spoedeisend belang is gelegen om een voorlopige voorziening te treffen. Gesteld noch gebleken is dat het voor verzoeker van (spoedeisend) belang is om binnen de gemeente Utrecht inbrekerswerktuigen te (laten) vervoeren of bij zich te hebben. De conclusie is dan ook dat er geen enkel spoedeisend belang is.
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als nu al duidelijk is dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Daarmee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in stand zal blijven.
Daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Verzoeker heeft bezwaren naar voren gebracht en verweerder zal hierop moeten reageren in een beslissing op bezwaar. Het kan zijn dat verzoeker gelijk krijgt in bezwaar, maar dat is dus niet evident. Ook ziet de voorzieningenrechter aan de kant van verzoeker geen belangen die zo zwaar wegen dat de gevraagde voorziening om die reden moet worden toegewezen. Verzoeker zal de behandeling van het bezwaar door verweerder moeten afwachten.
Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2020.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel