ECLI:NL:RBMNE:2020:2722

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
C/16/503359 / KG ZA 20-256
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding in verband met aangetroffen drugslaboratorium in huurwoning afgewezen

In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.Y. Hofstra, een voorschot van € 100.000,00 op schadevergoeding van gedaagden, in verband met de ontdekking van een drugslaboratorium in de door hen gehuurde woning. De gedaagden, waarvan één in persoon verscheen en de andere niet, huurden sinds 15 september 2019 de woning van eiser. De huurovereenkomst werd buitengerechtelijk ontbonden door eiser op 17 maart 2020, na de ontdekking van 2504 kilogram methamfetamine in de woning op 16 februari 2020. De burgemeester had de woning en bijbehorende erven gesloten voor een periode van drie maanden. Eiser stelde dat hij een totaalbedrag van € 217.000,00 aan gedaagden te vorderen had, opgebouwd uit achterstallige huur en schade aan de woning en bijgebouwen. Tijdens de zitting op 8 juli 2020 werd echter duidelijk dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schadebedragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering niet voldoende onderbouwd was en dat er onduidelijkheden bestonden over de schade, waardoor de kans op slagen in een bodemprocedure niet aannemelijk was. De vordering werd afgewezen en eiser werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/503359 / KG ZA 20-256
Vonnis in kort geding van 8 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.Y. Hofstra te Hilversum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de brief van [eiser] van 18 juni 2020 met producties 9 en 10;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 8 juli 2020 waarvan aantekeningen zijn gehouden;
  • de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren sinds 15 september 2019 van [eiser] de woning met aan- en toebehoren (waaronder erven en verschillende schuren) aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] in september 2019 opgericht om vanuit deze onderneming als holistisch coach in en rond het gehuurde trainingen, cursussen en healings te geven. [gedaagde sub 1] heeft de daarvoor benodigde vergunningen echter niet verkregen. In december 2019 heeft hij zijn aandelen in [gedaagde sub 2] B.V. overgedragen aan een derde.
2.3.
Op 16 februari 2020 zijn door de politie in het gehuurde 2504 kilogram Methamfetamine en diverse goederen en vloeistoffen die te relateren zijn aan een drugslaboratorium aangetroffen.
2.4.
Op last van de burgemeester van de gemeente Eemnes zijn de woning en de overige erven gesloten voor de duur van drie maanden, van 24 februari 2020 tot 24 mei 2020. De schuren zijn gesloten voor de duur van zes maanden, van 24 februari 2020 tot 24 augustus 2020.
2.5.
Op 17 maart 2020 heeft [eiser] de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
2.6
[gedaagde sub 1] bewoont de woning intussen niet meer.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen:
I. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting bij wijze van voorschot te betalen aan [eiser] het bedrag van € 100.000,00 te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
II. in de proceskosten, nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke vertragingsrente indien gedaagden de proceskosten niet binnen twee weken na betekening van het vonnis hebben voldaan.
3.2.
[gedaagde sub 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 2] is niet in de procedure verschenen. De voorzieningenrechter heeft aan de hand van de betekende dagvaarding geconstateerd dat [gedaagde sub 2] behoorlijk is opgeroepen voor de behandeling van dit kort geding. Ten aanzien van haar is dan ook verstek verleend. Nu [gedaagde sub 1] wel in de procedure is verschenen, zal gelet op het bepaalde in artikel 140 lid 3 Rv het vonnis ten aanzien van alle partijen als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd.
4.2.
[eiser] vordert in deze procedure een voorschot van € 100.000,00 op de door hem geleden schade. [eiser] stelt dat hij inmiddels een bedrag van € 217.000,00 van gedaagden te vorderen heeft. Dit bedrag is opgebouwd uit achterstallige huur, de huurtermijnen over de periode tot de datum waarop de huurovereenkomst normaal gesproken zou zijn geëindigd en door [eiser] geleden schade. De schade wordt door [eiser] begroot op:
  • € 21.175,00 voor het sanering van de verontreinigde bodem
  • € 36.300,00 in verband met schade aan schuur 1;
  • € 27.255,00 in verband met schade aan schuur 2;
  • € 25.000,00 in verband met schade aan de woning.
4.3.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, zoals in casu de vordering tot vergoeding van een voorschot op de schade, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die met zich brengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar, kort gezegd, het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welke risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het gehuurde is een drugslaboratorium aangetroffen. Dat er in verband met de uitoefening van dit laboratorium schade aan het gehuurde is ontstaan, is op zichzelf aannemelijk. Tot toewijzing van het gevorderde voorschot leidt dit echter niet. [gedaagde sub 1] heeft ter zitting namelijk de vraag opgeworpen hoe de gestelde schadebedragen tot stand zijn gekomen. [eiser] heeft desgevraagd gesteld dat de schade door hem is begroot en hij daarbij is uitgegaan van een bedrag van € 300,00 per m2. [eiser] heeft echter niet uitgelegd waar het bedrag van € 300,00 per m2 op is gebaseerd en waarom dit bedrag als uitgangspunt is genomen. Er zijn bijvoorbeeld geen offertes of prijsopgaven overgelegd waar dit bedrag uit volgt. Verder zijn de gestelde schades aan schuur 1, schuur 2 en het woonhuis niet inzichtelijk gemaakt. [eiser] had bijvoorbeeld foto’s kunnen overleggen, maar dit heeft hij niet gedaan. Met betrekking tot de verontreinigde bodem heeft [eiser] gesteld dat daar mogelijk sprake van is. Zekerheid hieromtrent is er dus nog niet. Gelet op al deze onduidelijkheden en onzekere omstandigheden is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de onderhavige vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van het gevorderde voorschot gerechtvaardigd is. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.5.
Voor zover [eiser] met zijn vordering ook heeft beoogd een voorschot op vervallen en toekomstige (huur) termijnen te vorderen, slaagt deze vordering niet. In dat geval had [eiser] zijn vordering nader moeten onderbouwen en specificeren (onder meer) door expliciet te stellen welke termijnen onbetaald zijn gelaten en welk bedrag daarmee is gemoeid. Ook had hij in dat geval inzicht moeten geven in de verhuurbaarheid van de woning in de nabije toekomst wat hij niet heeft gedaan.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden begroot op het door hem verschuldigde griffierecht ad € 937,00. De kosten van [gedaagde sub 2] zullen, nu zij niet in deze procedure is verschenen, worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 930,00, en aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: